Week 17: In etalageruiten naar mijn spiegelbeeld kijken
Ik was wel de laatste aan wie je een mooie jurk zou aanbieden. Ik nam allang niet meer de moeite om in het voorbijgaan in etalageruiten naar mijn spiegelbeeld te kijken, en al helemaal niet om krimpend van gêne onder genadeloos licht voor een grote spiegel in een paskamer te gaan staan, en al deed ik dat wél, dan zou ik waarschijnlijk degene die ik dan zag niet herkennen. Wie was die onooglijke vrouw op de trap in de metro, dat mens met die rimpels om haar ogen, die kloofjes in haar handen, die verlepte hals, die spijkerbroek, die laarzen, dat leren jack? Die middelbare vrouw met dat geverfde haar en die grijze uitgroei bij de haarwortels die je op Oxford Circus bij het voetgangerslicht zag aarzelen tot ze kon oversteken? De laatste tijd – een paar maanden, maar misschien ook wel langer – verwaarloosde ik mijn uiterlijk, ik dacht er niet eens meer aan hoe ik eruitzag, was ver afgedreven van degene die aandachtig in de spiegel keek met een mascaraborsteltje in de vaste hand, degene die zich bezighield met de vraag hoe anderen haar zagen. Er zijn verzachtende omstandigheden. Dit is niet mijn echte zelf. Een jaar geleden, dertienenhalve maand om precies te zijn, is mijn man overleden, en daarna mijn vader. Al die dood gaat in je haar zitten, en in de plooien bij je neusvleugels, en in je kleren… In: Linda Grant: De kleren die wij dragen. Vertaald uit het Engels door Wim Scherpenisse en Gerda Baardman. Prometheus, Amsterdam, 2009.
1 - Zoek een foto van jezelf, liefst een foto waarop je gezicht heel goed te zien is, of een portret.
2 - Bekijk het portret van jezelf heel goed, neem potlood en een papier zonder lijntjes en teken het portret na op het papier. Let goed op alle details. Probeer het portret zo nauwkeurig mogelijk na te tekenen. Neem daarna nog een papier en maak een impulsieve schets naar aanleiding van het portret van jezelf. Wat is je opgevallen bij het maken van de eerste tekening? Vergroot dat uit, of benadruk een detail, en denk vooral niet teveel na. Laat je hand het werk doen. Het hoeft helemaal niet mooi te zijn.
3 - Nu kijk je achtereenvolgens naar de foto, en naar je twee tekeningen. Schrijf alles op wat je ziet en wat je opvalt. Eerst naar aanleiding van de foto, dan naar aanleiding van de eerste tekening en vervolgens naar aanleiding van de tweede tekening. Maak bij elk beeld een lijst met aantekeningen. Wat zie je? Vormen, kleuren, details. Vul dan je associaties aan: Horen er geluiden bij het portret? - Horen er geuren bij? - Smaken? - Van wanneer is het portret? In welke tijd is het gemaakt? - Heb je herinneringen aan het moment waarop de foto gemaakt werd? - Wie was je toen? - Wat deed je? - In welke levensfase was je? - Wat was belangrijk voor je?
Je schrijft dus over zowel uiterlijke kenmerken en details als over innerlijke (die alleen jij weet vanuit je herinnering). Je kunt voor jezelf ook de vragen uit de zesde les nog eens nalopen, maar dan toegepast op de foto van jezelf: Hoe zag je er uit? Vertel iets over je uiterlijk en speciale uiterlijke kenmerken. Dik of dun, koel of vol emotie, vrolijk of verdrietig, oud of jong, actief of rustig…verzin bijvoeglijke naamwoorden die passen bij degene die je was ten tijde van het portret. - Welke kleding droeg je op de foto en welke kleding herinner je je verder nog uit die tijd? Details? - Hoe oud ben je op het moment dat de foto gemaakt werd? Hoe oud ben je nu en hoeveel jaren zitten er tussen toen en nu? - Waar was het en hoe zag het er daar uit? Details, kleuren en geuren van de omgeving. - Hoe woonde je? En wie waren daar nog meer? - Wat is belangrijk over je eigen achtergrond en geschiedenis? Uit welk gezin kom je, of welk gezin heb je? - Wat doe je in het dagelijkse leven? Beroep of bezigheden. - Kun je het goed met jezelf vinden? Ben je tevreden over het leven ten tijde van de foto? Was je gelukkig? - Wat vond je van belang in deze tijd? Wat waren je overtuigingen en waarden? - Wat zei je tegen anderen? Hoe klonk je stem? - Welke sfeer herinner je je? Warm, koud, gezellig, … - Heb je een bijzondere karaktereigenschap die je ziet op deze foto? Misschien zijn er tegenstrijdige eigenschappen? - Welke andere mensen horen bij je in deze tijd van je leven? - Wat spreekt je aan in degene die je toen was? Wat juist niet? - Weet je een gebeurtenis uit de tijd van de foto? Meerdere gebeurtenissen? - Welke gevoelens horen bij jou in deze tijd? - Wat denk je nu over jou zelf, nu je terugblikt op degene die je was? Is je gevoel en mening anders dan vroeger? Waarom?
4 - Schrijf nu een zelfportret.
5 - In een groep: bekijk met elkaar wat je gedaan hebt, bespreek je werkwijze en je ervaringen en lees de zelfportretten aan elkaar voor.
6 - Wat je nog meer kunt doen: Schrijf een brief aan degene die je was op het moment van de foto. Haal inspiratie voor zo’n brief uit het boek Titaantjes waren we. Schrijvers schrijven zichzelf (A. F. Th. van der Heijden en 74 anderen: Titaantjes waren we. Schrijvers schrijven zichzelf ter gelegenheid van de 75ste Boekenweek. Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, Amsterdam, 2010). In dit boek dat uitgegeven werd ter gelegenheid van de 75ste boekenweek, schrijven 75 schrijvers een brief aan een jonger zelf. - Maak een hele serie zelfportretten van jezelf op verschillende momenten in je leven. Ik heb het als zomeropdracht gegeven in een schrijfgroep: zoek acht foto’s van jezelf op heel verschillende momenten in je leven en schrijf bij elke foto een zelfportret én een brief aan degene die je toen was. We hebben na de zomer twee hele dagen doorgebracht in de zondagse kamer van een heel bijzonder hotel met het uitwisselen van ons werk aan elkaar. De acht drieluiken (foto, geschreven portret en brief aan jezelf) vormden op hun eigen manier een heel levensverhaal. Het was een fantastische ervaring. - Je kunt ook zelfportret-foto’s maken. Als de gelegenheid zich voordoet, probeer ik dat. - Ga voor de spiegel staan en bekijk jezelf heel goed. Schrijf dan een zelfportret over wie je nú bent. - Ontwikkel aandacht voor zelfportretten. Zelfportretten zijn een genre op zich. Niet alleen in de literatuur, maar ook in andere kunstrichtingen vind je zelfportretten. Denk bijvoorbeeld aan de talloze zelfportretten van Frida Kahlo. - Maak de volgende zinnen af (telkens twee keer): Vroeger dacht ik … nu weet ik … Vroeger was ik … nu ben ik … Vroeger wou ik … nu … Vroeger vond ik … nu denk ik … Maak met de mooiste zinnen een klein gedicht.
7 - Voor meer inspiratie:
Zal ik weer eens voor de spiegel gaan zitten? De ronde scheerspiegel? Die, behaaglijk leunend op de aan hem gemonteerde beugel, op tafel zetten en dan mijn gezicht er dicht naar toe buigen? Daar is lef voor nodig. Hoe ouder je wordt, hoe moeilijker om oog in oog met jezelf te komen staan. (…) Ik durf en daar ben ik dan, althans dat moet wel zo zijn want als ik kijk naar het gezicht dat de spiegel mij aanreikt, dan kijkt het terug en het reageert als ik het toespreek. Deze vreemde, in wier ogen ik behalve schrik ook begrip lees, blijk ikzelf te zijn. Wat vreemd. Dus dit is wat eenieder ziet die mij aankijkt, terwijl het heel iemand anders is dan ik dacht dat ze zouden zien. In dit gezicht liggen voor iedereen zichtbaar de jaren te kijk, de onloochenbare tekens van mijn geschiedenis, daar ligt de waarheid. Een omgeploegd landschap lijkt het in de vergrootspiegel, wallen zijn daar opgeworpen met scherp getrokken voren ertussen, plooien, ragdunne lijntjes, oneffenheden, kreukels, verkleuringen, haartjes waar die nooit waren. Hoewel ik van dat gezicht schrik, voel ik toch een grote solidariteit ermee en ik wil iets goeds aan haar doen op de onbeholpen maar enige manier die nog mogelijk is. Ik dek haar toe met zalfjes, zacht als room en geurend, veeg die met de toppen van mijn vingers over de rimpels en de vlakke gedeelten daartussen. Ik zet streepjes waar de resten van de wenkbrauwen zich bevinden, de wenkbrauwen die jarenlang met de pincet in toom gehouden moesten worden, ik schutter met rollers, borstels, stiften en penseeltjes. Tenslotte distantieer ik me van de spiegel tot op een halve meter er vandaan. Ik kijk haar aan. Ze glimlacht: ‘Ja, zo gaat-ie wel weer.’ Een oude mevrouw klap haar spiegel dubbel en bergt hem weg. In: Cri Stellweg: Iedereen is tegenwoordig jonger dan ik. Ambo, Amsterdam, 1998.
Een jonger vrouw / In mij is een jonger vrouw dan ik / met lichter ogen en smaller handen. / Zij staat op kleine gespitste voeten / door mijn ogen naar buiten te zien. / Zij kijkt naar de dagen, naar licht en naar kleuren, / ziet alles verwonderd, ziet alles heel schoon. Beiden verlangen we, dat zij kon spreken, / dat zij kon bewegen en leven en breken / de donkere, die om haar woont. In: Ankie Peypers: Gedichten 1951-1975. An Dekker, Amsterdam, 1991.
De mannelijke leraren waren jong en knap. De meesten waren maar een paar jaar ouder dan de oudere studenten. Prompt werd ik op een van hen verliefd. Destijds was ik een nogal pafferig meisje, en ik zag meestal niets omdat ik mijn bril niet wilde dragen. Ik had dik haar tot op mijn middel, en was dus het perfecte flowerpowermeisje. Als ik naar de pianozaal moest, ging ik daar in het raamkozijn sigaretten zitten roken, naar de zwanen en ganzen in het meer kijken en cynische en idiote dingen bedenken om zo snel mogelijk bij mijn vriendje te zijn. In Amerika had ik nooit afspraakjes: daar gedroeg ik me als de zus van de jongen op wie ik verliefd was. Maar in Zwitserland was ik een exotische verschijning. (…) Eindelijk was ik een populair seksobject. Het leven was begonnen! In: Amy Tan: De keerzijde van het lot. Bert Bakker, Amsterdam, 2003.
De Dean of Students verzocht ons de moraal van onze strijdende jongens hoog te houden door hun brieven te schrijven, ook aan volslagen onbekenden. (…) Aldus ondernam ik luchthartig een briefwisseling met de neef van een meisje dat naast mij zat tijdens trigonometrie. Hij zat op een oorlogsschip in de Pacific. Helaas, met hem maakte ik een slechte start. Met mijn eerstverdiende geld van Gimbel’s Department Store had ik juist een bontjas gekocht, een ding van bruin konijnenvel. Ik placht hem te dragen naar de schouwburg, met een paar zwarte kalfsleren pumps (eigenlijk straatschoenen) waarop ik nepdiamanten siergespen had genaaid voor een gala-effect. In dit ensemble had ik mij laten kieken op een bank in het park tegenover ons huis. Het geval wilde nu dat de bovenste helft van de foto, met mijn gezicht erop, alleen maar als lelijk kon worden beschreven, zelfs door iemand die zoveel van mij hield als ikzelf – maar de benen waren mooi. Zonder aarzelen knipte ik een vierkant stuk uit de foto waarop alleen de benen te zien waren en voegde dat bij mijn brief. Het opmerkelijke is eigenlijk dat de verbaasde en geïrriteerde reactie van mijn penvriend mij zeer verwonderde. In die dagen leefde ik voor de kunst, zoals Tosca. Het geld dat ik bij Gimbel’s verdiende, stroomde linea recta naar de schatkist van de Metropolitan Opera. De kloof tussen mijn levenspreoccupaties en die van mijn zeevarende correspondent trad pas goed aan het daglicht nadat ik hem een opgetogen brief had geschreven over een balletuitvoering die ik had gezien. Ik kreeg een verwijtend antwoord – geschreven in nederige taal, dat is waar, maar uit het hart gegrepen – over mijn tegennatuurlijke gevoel voor waarden, door belang aan dergelijke onderwerpen te hechten in een tijd dat…etcetera. De correspondentie bekoelde daarna snel. In: Ethel Portnoy: Portret. Meulenhoff, Amsterdam, 2002.
‘Sorry,’ zeg ik als ik de haren achter me op het parket zie liggen. ‘Het gaat opeens zo hard.’ De vrouw kijkt me in de spiegel aan. Ik heb foto’s van mezelf meegebracht om te laten zien hoe ik mijn haar het liefste draag. Het zijn de foto’s van drie weken geleden, die Martijn van me heeft gemaakt toen ik nog mijn eigen haar had. Ik lijk steeds minder op het meisje van de foto’s, nu mijn haarcellen de strijd verliezen van de chemo. Ze liggen op tafel, tussen een brochure vol pruiken en een bosje geelblonde haren die net tevoorschijn zijn gekomen. Misschien iets wat er op lijkt? Bij lange na niet. Alle kapsels transformeren mij in een travestiet, en wanneer ze een bos lange donkere haren pakt moet ik denken aan de gitarist van Guns N’Roses, maar dan op mijn hoofd. Rampzalig. De pruikenzaak is in de hal van het AMC, met op de eerste verdieping een paskamer. (…) Met natte ogen kijk ik in de spiegel en laat ik de vrouw met mijn nieuwe haar spelen. Van mijn volle lippen is nog slechts een beteuterde streep over, dwars over mijn gezicht. Hoe meer ze aan mijn haar plukt, hoe dunner de streep en hoe radelozer ik me voel. Het ziet er echt niet uit, ik ben mezelf zojuist kwijtgeraakt in de spiegel. In: Sophie van der Sta: Meisje met negen pruiken. Prometheus, Amsterdam, 2007.
In de tuin van het Kröller-Müller staan onder de titel Hoofdstukken achttien portretten van u, bustes uitgevoerd in goudkleurig brons. Is dat ijdelheid? ‘Nee, dat is Elckerlyc. Elckerlyc is iedereen, jan en alleman, zoals in het middeleeuwse toneelstuk. Ik word gefascineerd door zelfportretten. Acht verschillende portretten lijkt misschien schizofreen, maar volgens mij is iedereen schizofreen. Iedereen draagt verschillende persoonlijkheden in zich, is meer mensen of menstypes tegelijk. De portretten zijn niet allemaal vleiend. Ik sta er ook met ezelsoren, als domoor met een lange neus zoals Pinocchio, met de hoorns opgezet.’ In: 'Ik ben de ridder van de schoonheid'. Jan Fabre over zijn tentoonstelling in museum Kröller-Müller. Interview van Bianca Stigter met Jan Fabre, in NRC Handelsblad, 7 april 2011. De tentoonstelling, Hortus/Corpus, was te zien in 2011 (www.kmm.nl).
José Franssen