Week 18: Jawel, ik ben boomgek
De boomgek. Jawel, ik ben boomgek! Of eigenlijk: ik ben gek van bomen. Bomen hebben dan ook allemaal hun eigen verhaal. Ze leven per slot van rekening een stuk langer dan wij mensen en ze zijn toch wel erg nauw met de aarde verbonden. Het verhaal van de boom begint al als je er alleen maar naar kijkt. Wie goed kijkt kan zien hoe die boom zich voelt. Als er maar weinig bladeren zijn of als de oude ‘jaargangen’ naalden ontbreken dan weet je meteen dat er iets goed mis is. (…) Bomen zijn ook om aan te raken. Daar moet je niet bang voor zijn. Voel maar eens het verschil tussen de stam van een eik en die van een beuk. En als je er dan toch zo dichtbij staat, kun je meteen goed al die kriebelbeestjes weg zien schieten die tussen de schorsspleetjes wonen en werken. En wat zou mijn kleine achtertuin toch zonder bomen zijn? Dan had ik geen appeltjes en er zouden ook geen spreeuwen, mezen, kleine jantjes en vinken zijn. Nee hoor, ik kan niet zonder. Ik moet er niet aan denken: wandelen in een bos zonder bomen! In: Kees Duinker, Kees van Scherpenzeel: Van Broekboom tot Boomgek. Amber, Amsterdam, 1989.
1 - Denk na over bomen die je kent en gekend hebt in je leven: bomen uit je kindertijd, bomen van vroeger en van later, bomen in de buurt, bomen in je tuin, in het park en in het bos, bomen in het buitenland, bomen die je onderweg tegen kwam. Maak een lijst met bomen die je kent.
2 - Kies één boom: een boom met een verhaal, een boom die je nog heel duidelijk voor ogen hebt. Schrijf nu in trefwoorden op wat je ziet als je naar de boom kijkt. Maak een lijstje of een cluster. Hoe ziet de boom er uit? Groot, klein, dik, dun, kleuren, vormen. Waar staat de boom, decor, achtergrond, landschap. Hoe ziet de boom er uit in de verschillende jaargetijden: lente, zomer, herfst en winter? Hoe ziet de bast van de boom eruit, de takken, de kruin, de bladeren, de bloesem, de vruchten? Hoe ziet de winterboom er uit?- Schrijf daarna op welke geluiden er bij de boom horen (en bij de omgeving van de boom). - Schrijf op welke geuren er bij de boom horen. - Schrijf op welke smaken er bij de boom horen. - Schrijf op wat je kunt voelen aan de boom (tastzin). - En daarna schrijf je associaties op van een andere orde: Welke gedachten heb je over de boom? Wat herinner je je over deze boom? Welk verhaal hoort bij de boom? Wat heb je meegemaakt bij en met deze boom? Welke gevoelens heb je als je aan de boom en de verhalen denkt? Wat vind je nu van de boom? Hoe kijk je er nu tegenaan? Wat heeft deze boom jou te vertellen?
3 - Schrijf nu jouw verhaal over de boom. Gebruik de associaties die je wilt gebruiken, laat de rest los.
4 - In een groep: Lees aan elkaar de verhalen over de bomen voor.
5 - Wat je nog meer kunt doen: Schrijf een portret van jouw boom. Schrijf een aantal boomportretten van verschillende bomen, die in jouw leven een rol speelden. - Ga op zoek naar informatie over jouw boom. Lees bomenboeken van alle soorten. Zoek in de bibliotheek in bomenboeken, kijk op internet. Een paar titels van boeken die ik boeiend vind: Kees Duinker: Van Broekboom tot Boomgek. Zestig bomen in verhaal en tekening. Met tekeningen van Kees van Scherpenzeel. Amber, Amsterdam, 1989 - Frank Moens en Roelie de Weerd (redactie): Bomen en mensen. Een oeroude relatie. Artikelen over thema’s die met bomen te maken hebben en beschrijvingen van soorten bomen. Bomenstichting Utrecht, Boom Amsterdam, 2000 - René Daniëls: Lentebloesem. Catalogus tentoonstelling schilderijen bloeiende bomen van Rene Daniels in Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam, 1990 - Maja Kooistra: Ontmoetingen met bomen. Spirituele ervaringen tussen mens en natuur. Kosmos, Utrecht, 1998 - Adrie Beyen: Mensen verhalen over bomen. Interviews met 35 mensen over de boom of de bomen die in hun leven een rol speelden of spelen. A3 boeken, Geesteren, 2004. - Zoek een boom die voor jou past bij jouw levensverhaal. Jouw ‘levensboom’. Dat kan een foto zijn van een bestaande boom, een afbeelding van een geschilderde boom, een geborduurde boom, een stamboom… - Schrijf er een column bij, waarin je vertelt waarom het juist déze boom is die bij jouw verhaal past. Geef je column een titel.
6 - Voor meer inspiratie:
De waringin. We bezochten verschillende dorpen op het eiland. We voeren in een motorboot op het meer. Op een van de plaatsen waar we aanlegden zag ik voor het eerst weer een waringin. Ik holde er naar toe. Een waringin kon honderden jaren oud worden. Het was een omvangrijke boom met lange, afhangende luchtwortels en met inhammen in de stam, waar je als kind verstoppertje in kon spelen. Voor mij was deze boom symbool van Indonesië geworden; de sterke boom die daar nog steeds stond, die alles had meegemaakt en die alles wist. Ik strekte mijn hand naar de luchtwortels en raakte ze aan. Ik had het verleden tussen mijn vingers. In: Paula Gomes: Tropenkind. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 1992.
…Zo maakte hij een gaatje, waarin hij een eikel legde, waarna hij het gat weer sloot. Hij plantte eiken. Ik vroeg hem of het zijn grond was. Hij zei me van niet. Wist hij dan van wie die was? Dat wist hij niet. Hij veronderstelde dat het gemeenschapsgrond was, of misschien ook was ze het eigendom van mensen die zich er niet om bekommerden? Hij bekommerde zich er niet om de eigenaren te kennen. Zo plantte hij zijn honderd eikels met uiterste zorg. Na het middagmaal begon hij opnieuw zijn pootgoed te selecteren. Ik denk dat ik mijn vragen met tamelijk veel aandrang stelde, want hij gaf me antwoord. Sinds drie jaar plantte hij bomen daar in die verlatenheid. Hij had er honderdduizend geplant. Van die honderdduizend waren er twintigduizend opgekomen. Van die twintigduizend dacht hij nog eens de helft te verspelen door de aanwezigheid van knaagdieren of door alles wat onmogelijk te voorzien was in de voornemens van de Voorzienigheid. Bleven er dus tienduizend eiken die zouden groeien op die plaats waar voorheen niets was. (…) De eiken uit 1910 waren nu tien jaar oud en hoger dan hij en ik. Het was een indrukwekkende aanblik. Ik stond letterlijk sprakeloos en omdat hij ook niets zei, brachten we de dag in stilte door, wandelend in zijn woud. Het was, in drie percelen, elf kilometer lang en drie kilometer over de grootste breedte. Als je erbij stilstond dat alles was voortgekomen uit de handen en de ziel van deze man – zonder technische hulpmiddelen – begrijp je dat de mens even doelmatig zou kunnen zijn als God, op andere terreinen dan de vernietiging. Hij had zijn gedachten uitgewerkt en de beuken, die tot mijn schouders kwamen tot waar het oog reikte, getuigden daarvan. De eiken waren stoer en voorbij de leeftijd waarop ze ten prooi konden vallen aan knaagdieren; en wat de voornemens van de Voorzienigheid zelf betreft, die zou om het tot stand gebrachte werk te vernietigen haar toevlucht tot wervelstormen moeten nemen. Hij liet me bekoorlijke groepjes berken zien die vijf jaar oud waren, dat wil zeggen uit 1915, uit de tijd dat ik in Verdun vocht. Hij had die gezet in alle dalen waarvan hij terecht gedacht had dat het er vlak onder de oppervlakte vochtig moest zijn. Ze waren aandoenlijk als pubers en zeer vastberaden. In: Jean Giono: De man die bomen plantte. Vertaald uit het Frans door Ernst van Altena, met houtsneden van Michael McCurdy. Jan van Arkel, Utrecht, 1993.
Toen kwam op een dag de jongen naar de boom, en de boom zei: 'Kom jongen, klauter nog eens langs mijn stam omhoog en schommel nog eens op mijn takken en snoep van de appels en speel in mijn schaduw en wees blij'. 'Ik ben nu te groot om in een boom te klimmen en om te spelen', zei de jongen. 'Ik wil van alles kopen en plezier hebben. Ik moet geld hebben. Kun je me geld geven?' 'Het spijt me', zei de boom, 'maar ik heb geen geld. Ik heb alleen maar appels. Pluk de appels, jongen en verkoop ze in de stad. Dan heb je geld en zul je gelukkig zijn'. In: Shel Silverstein: De boom die gaf. Vertaald door Ivo Buyle. C. de Vries-Brouwers P.V.B.A., Antwerpen, 1979.
O, ja, de kleine denneboom had de oudste bomen, die te hoog en te kolossaal waren om met de bijl geveld en weggesleept te worden, erover horen fluisteren – o ja, hij had gehoord dat de bomen die omgehakt werden naar een heerlijke plaats werden gebracht, iets dat een huis werd genoemd. Daar werden ze met de grootste eerbied behandeld, door vele handen gestreeld en in verkwikkend water gezet. Daarna, zei men, schaarde zich een heel gezin van glimlachende mensen rond de boom. Ze versierden hem met kleine, schitterende voorwerpen: balletjes van lint, met gepelde nootjes erin, en suikerkoekjes, en andere lekkernijen. Prachtige kaarsjes werden aangestoken en in de holten en takken van de boom gezet. Opgetuigd met snoepgoed, fruitslingers en soms zelfs glazen versierselen, werd de boom dan ten slotte de eregast van het huis. Het was waarlijk de grootste hulde die men een boom ooit kon bewijzen. In: Clarissa Pinkola Estés: De gastvrije aarde. Een leerzaam sprookje dat nooit verloren gaat. Vertaald door Irma van Dam. J.H. Gottmer/H.J.W. Becht, Bloemendaal, 1996.
Mijn vrienden de bomen / Onder de bomen klopt mijn hart / anders, mannelijker dan / bloesems en weer niet zo sterk als vruchten. / Verandert de geur der bomen mijn bloed? / Straalt uit het vergulde zwart / van de stammen een kracht en kan / die vermengd met het blauw van de luchten / mij geven bijzondere moed / om in mijn dichtende eenzaamheid / het liniëren van de tijd / rond mijn ogen en om mijn wangen / wat glimlachender op te vangen? / In: Pierre Kemp: Verzameld Werk. G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1976.
Bomen spelen een belangrijke rol bij burenruzies. 'Meestal is er al ruzie,' zegt Erwin Koot, 'en dan wordt de boom erbij gesleept.' Hij doet juridische zaken bij de Bomenstichting in Utrecht. Hij is 44. Volgens het Burgerlijk Wetboek moet een boom op verzoek van de buren worden verwijderd als hij binnen twee meter van de erfgrens staat. Veel gemeenten hebben deze strook, al dan niet op suggestie van de Bomenstichting, via een bepaling in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) versmald tot een halve meter. Het recht op verwijdering vervalt als een boom er eenmaal twintig jaar staat. En een boom is pas een boom, althans volgens de jurisprudentie in dit soort zaken, als hij een hoogte van drie meter heeft bereikt. Koot: 'Wij worden meestal benaderd door de eigenaar van de boom. Ook als hij in zijn recht staat, adviseren wij vaak om er iemand bij te halen die verstand heeft van snoeien. Want een boom is in zo’n conflict weerloos, hij is zó beschadigd of vergiftigd.' In: Koos van Zomeren: Bomen voor de wet. In: Koos van Zomeren: Het Bomenboek. Met tekeningen en etsen van Erik van Ommen. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2008.
De pruimeboom Ene vertelling / Jantje zag eens pruimen hangen, / o! als eieren zo groot. / ’t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken, / schoon zijn vader ’t hem verbood. / Hier is, zei hij, noch mijn vader, / noch de tuinman die het ziet: / Aan een boom, zo vol geladen, / mist men vijf zes pruimen niet. / Maar ik wil gehoorzaam wezen, / en niet plukken: ik loop heen. / Zou ik, om een handvol pruimen, / ongehoorzaam wezen? Neen. / Voort ging Jantje: maar zijn vader, / die hem stil beluisterd had, / Kwam hem in het lopen tegen / voor aan op het middenpad. / Kom mijn Jantje, zei de vader, / kom mijn kleine hartedief! / Nu zal ik u pruimen plukken; / nu heeft vader Jantje lief. / Daar op ging Papa aan ’t schudden, / Jantje raapte schielijk op; / Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen, / en liep heen op een galop. / Mr. Hieronymus van Alphen. In: C.J. Aarts en M.C. van Etten (samenstellers): Alles in de wind. De bekendste kinderversjes van vroeger. Bert Bakker, Amsterdam, 1991.
José Franssen