Week 28: Zoo zijn onze manieren
Luilak, / Beddenzak, / Staat om negen uren op! / Negen uren, hallef tien, / Kan de luilak nóg niet zien.
Waarom? / Daarom. / Daarom is geen reden. / Als je van de trap afvalt, / Dan ben je gauw beneden.
We gaan nog niet naar huis, / Nog lang niet, nog lang niet, / We gaan nog niet naar huis, / Want moeder is niet thuis.
Ben je boos?/ Pluk een roos / Zet ‘er op je hoed, / Dan ben je morgen weer goed. / Tussen Keulen en Parijs / Leit de weg naar Rome; / Al wie met ons mee wil gaan, / Die moet onze manieren verstaan; / Zoo zijn onze manieren.
Klikspaan, / Halve maan! / Je durft niet door het straatje te gaan; / Hondje zal je bijten, / Katje zal je beschijten, / Katje zal je krabbelen, / Dat komt van al je babbelen.
Altijd is Kortjakje ziek, / Midden in de week, maar zondags niet; / Zondags gaat ze naar de kerk, / Met een boek vol zilverwerk. / Altijd is Kortjakje ziek, / Midden in de week, maar zondags niet. (In: C.J. Aarts & M.C. van Etten (samenstellers): Alles in de wind. De bekendste kinderversjes van vroeger. Bert Bakker, Amsterdam, 2004.)
1 - Ken je zelf nog andere (oude) kinderversjes en liedjes van vroeger, waarin de opvattingen van de tijd doorklinken? Welke liedjes en versjes ken je nog uit je kindertijd? Op welke manier klinken daar normen en waarden van de tijd in door? Waren dat ook normen die je zelf meekreeg van je ouders en opvoeders? Heb je nog een poëziealbum? Ook poëzieversjes laten vaak iets zien van de tijdsgeest en de opvattingen van volwassenen:
Dit boek behoort aan mij / zolang ik hoop te leven. / Anna is mijn naam / Bij mijn geboorte gegeven. / Griffioen is mijn naam / Van vaderlijke stam. / Utrecht is de plaats / waar ik ter wereld kwam.Dit boek heb ik lief,wie het steelt is een dief, / wie het vindt brengt het vlug / bij Anna in Utrecht terug.
Al ben je klein, / je kunt iets zijn, / Je hebt veel weg te geven. / Een lach, een knik, / een lieve blik, / doet veel in ieders leven.
Ieder muisje heeft een staartje, / iedere vogel zingt zijn lied, / ieder geitje draagt een baardje / en een koetje juist weer niet.Als ik hier mijn versje pen / neem me dan zoals ik ben. (In: Liesbeth Kuitenbrouwer -samenstelling- en Ton Hoogendoorn -tekeningen- : Poesieversjes. Cantecleer, De Bilt, 1995.)
En dan zijn er ook nog uitdrukkingen die we eindeloos te horen kregen, de dooddoeners en stoplappen. Heel mooi is dat beschreven door Annie Ernaux in haar boek De plek, waarin ze schrijft over haar jeugd naar aanleiding van de dood van haar vader:
We hadden alles wat een mens nodig heeft, dat wil zeggen, we hadden meer dan genoeg eten (neem het feit dat we vier keer per week vlees bij de slager kochten) en in de keuken en het café, de enige ruimtes waar we leefden, was het altijd warm. Twee stel kleren, het ene voor door de week en het andere voor zondag (wanneer het eerstgenoemde stel versleten was, werden de zondagse kleren overgeheveld naar de doordeweekse). Ik had twee schoolschorten. Het kind komt niks tekort. Op de kostschool konden ze niet zeggen dat ik minder goeie spullen had dan de anderen, ik had even veel als de boerendochters en de dochter van de apotheker, poppen, vlakgommetjes en puntenslijpers, gevoerde winterschoenen, een rozenkrans en een vesperboek. (...) Ze konden het zich veroorloven het huis te verfraaien, waarbij ze alles wat aan vroeger tijden herinnerde verwijderden; de zichtbare balken, de schouw, de houten tafels en de rieten stoelen. Dank zij het bloemetjesbehang, de glanzend geverfde bar, de tafels en ronde tafeltjes met een blad van namaakmarmer is het café netjes en leuk geworden. Op de houten vloeren van de slaapkamers kwam zeil met grote gele en bruine ruiten te liggen. Het enige dat hen dwars zat was de vakwerkgevel met witte en zwarte banen, die ze niet konden laten bepleisteren omdat ze er niet genoeg geld voor hadden. Toen een van mijn onderwijzeressen een keer voorbij kwam, zei ze dat het een mooi huis was, een echt Normandisch huis. Mijn vader dacht dat ze het uit beleefdheid zei. De mensen die onze oude dingen bewonderden, de waterpomp achter het huis en het Normandische vakwerk, wilden vast en zeker verhinderen dat wij in het bezit zouden komen van alle moderne zaken die zij al hadden: stromend water in de gootsteen en een witgeschilderde woning met een tuin er omheen. (...) Hij heeft geld geleend om eigenaar van de opstallen en de grond te kunnen worden. Niemand in de familie was dat ooit geweest. (...) Bij al dat geluk de krampachtigheid van de met veel moeite veroverde welstand. Ik heb maar twee handen aan mijn lijf. Niet eens een ogenblikje om rustig naar de wc te kunnen gaan. Als ik griep heb, loop ik er gewoon mee door. Enzovoort. Het dagelijks weerkerende liedje. In: Annie Ernaux: De plek. Uit het Frans vertaald door Edu Borger. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1985 (de onderstreepte passages zijn in het boek cursief gedrukt).
Ook wij hebben allerlei boodschappen meegekregen, over hoe het hoort, over hoe we ons moeten gedragen, over wat we wel en niet moeten doen. Heel vaak zijn die boodschappen verpakt in gevleugelde familie-uitdrukkingen, dooddoeners, spreekwoorden en stoplappen.Verzamel nu eens uitdrukkingen, familie-uitdrukkingen, liedjes en versjes, spreekwoorden, normen en waarden die jij met de paplepel ingegoten kreeg. Maak een lijst met zulke uitdrukkingen en zegswijzen. Welke waren de motto’s bij jullie thuis? Wat werd belangrijk geacht? Met welke boodschappen en ideeën over hoe het hoort ben je opgegroeid? Wat tekent het klimaat van je jeugd?Praat met je familieleden of met mensen die jullie gezin goed kenden vroeger en vul je lijst aan. Hoe ging het er bij jullie thuis aan toe? Was er sprake van strakke teugels, van vastliggende normen en waarden: zo hoort het? Of werd je vrij gelaten? Op welk gebied waren bij jullie de normen het sterkst? Welke regels waren ermee verbonden? Je ouders, je broers en zussen, tantes… zij kunnen je beslist helpen in deze zoektocht! Schrijf alleen die normen en waarden op die jij voor jouw levensverhaal belangrijk vindt.
2 - Kies nu één uitspraak, die je bij wijze van spreken nog kunt hóren. Schrijf deze in het midden van een blad papier en maak er een cluster omheen. Schrijf alles op wat je naar aanleiding van deze uitspraak (en ook soortgelijke uitspraken) te binnen schiet. Wie zei het? In welke situatie? Wat gebeurde er dan? Kwam deze situatie herhaaldelijk voor? Hoe reageerde jij op die uitspraak, uiterlijk en innerlijk? Wat deed je toen? Wat doet die uitspraak nu nog met je?
3 - Schrijf nu het verhaal. Kies uit je associaties alleen de elementen die je kunt gebruiken, de rest laat je weer los. Probeer in je verhaal het klimaat van het gezin waar je deel van was, te schetsen en gebruik daarvoor vooral veelzeggende details.Herhaal in je verhaal je uitspraak een keer, of misschien wel twee keer.
4 - In een groep: Lees aan elkaar de teksten voor. Bekijk met elkaar wat het effect is van de herhaling.
5 - Wat je nog meer kunt doen:Ga op zoek naar je spullen van vroeger. Heb je misschien versjes- en liedjesboeken? Heb je een poëziealbum? Blader erdoorheen op zoek naar meer materiaal en herinneringen. - Kijk in woordenboeken, spreekwoordenboeken naar uitdrukkingen en zegswijzen die je kent en herkent. Bijvoorbeeld in: K. ter Laan: Nederlandse spreekwoorden/spreuken en zegswijzen. Elsevier, Amsterdam, 1988 - Marc de Koster: Woordenboek van populaire uitdrukkingen, clichés, kreten en slogans. SDU, Den Haag, 1998 - Mineke Schippers: Een goede vrouw is zonder hoofd. Europese spreekwoorden en zegswijzen over vrouwen. Ambo, Baarn, 1993 - Ewoud Sanders: Voor een dubbeltje op de eerste rang. 1001 spreekwoorden en zegswijzen over Nederlands geld. Prometheus/NRC Handelsblad, Amsterdam/Rotterdam, 2001 - Inez van Eijk: Dooddoeners en stoplappen. Het Spectrum, Utrecht, 1987. - Schrijf een verhaal over de rol van de versjes en liedjes in je leven als kind. Zong je graag? Leerde je met plezier versjes en rijmen? Hield je van de kringspelletjes als zakdoekje leggen en witte zwanen zwarte zwanen? Werd er op school of ook thuis met je gezongen en gespeeld?
6 - Voor meer inspiratie:
Bemoediging en aanmoediging: Kop op. / Bén je gek! / Je weet nooit hoe een dubbeltje rollen kan. / Al met al viel het toch nóg mee. / Ach, honger hoeven we niet te lijden. / ’t Is een kwestie van even wennen. / Laat ze toch kletsen. / Mensen zeggen zoveel. / Mens erger je niet. / ’t Is altijd wel ergens goed voor. / Brand is erger. / Je zit gebeiteld. / Daar heb je geen omkijken meer naar. / Er zijn er wel die het slechter hebben. / Je hebt nog een heel leven voor je. / Nee heb je, ja kun je krijgen. / Rustig doorgaan met ademhalen. / Hartzeer is meisjesverdriet. / Jouw tijd komt nog wel. / Het ergste heb je gehad. / Je bent ’t zo weer vergeten. / Met zuchten en klagen bederf je je dagen. / Weer een zorg minder. / Er gaat een wereld voor je open. / Daar helpt geen lieve moederen aan. / Het eerste gewin is kattengespin. In: Inez van Eijk: Dooddoeners en stoplappen. Het Spectrum, Utrecht, 1987.
Altijd heb ik voor moeder ‘de dubbele boodschap’ gedaan.‘Theodor, als je straks naar de bakker gaat, neem dan ook even bij Gall & Gall een fles jenever mee.’ En vroeger: ‘terwijl je je huiswerk leert, kun je best even deze pan aardappelen schillen.’Twee boodschappen voor de prijs van één. Het was de formulering die me stoorde.‘Wanneer je naar Paul gaat, kom je toch langs Bert; neem dan even een krant mee, en lever deze lege flessen in.’Het zat ook in de uitspraken van haar.‘Je kunt praten en breien tegelijk.’‘Niemand gaat hier met lege handen naar de keuken.’Alles moest altijd worden gecombineerd.‘Als je hierheen komt, ga dan ook even langs Fransen en neem wat wol mee – wacht, ik geef je even precies op wat ik nodig heb.’Nooit eens rust, altijd bedrijvigheid – elke handeling moest aan een andere gekoppeld worden, een vorm van zuinigheid.‘Vertel eens wat je advocaat zei, en vouw dit dan intussen op.’Elke emotionele gebeurtenis in ons gezin is dan ook verweven met iets anders. Geen gevoel staat alleen. In: Theodor Holman: Het blijft toch familie. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2003.
Hij werd geobsedeerd door de vraag: ‘Wat zullen de mensen van ons denken?’ (de buren, de klanten, iedereen).Gedragsregel: voortdurend de kritische blikken van anderen vóór zijn door beleefdheidsvertoon, het niet hebben van een eigen mening en het nauwkeurig letten op andermans slechte humeur dat jou zou kunnen treffen. Wanneer iemand zijn moestuin aan het omspitten was, keek hij nooit naar de groenten, tenzij men hem er met een wenk, een glimlach of een enkel woord om verzocht. Nooit een bezoek, zelfs niet aan iemand die in een kliniek lag, zonder uitgenodigd te zijn. Nooit een vraag die blijk zou kunnen geven van nieuwsgierigheid of van een bepaalde wens waardoor de ander vat op hem zou kunnen krijgen. Een verboden zin: ‘Hoeveel heeft u daarvoor betaald?’ In: Annie Ernaux: De plek. Uit het Frans vertaald door Edu Borger. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1985 (de onderstreepte passages zijn in het boek cursief gedrukt).
Mijn moeder staat om zes uur op. Ze zet brood en beleg klaar voor mijn vader, brengt thee en een boterham bij ons bed, zegt: ‘Goeiemorgen, wakker worden!’ en: ‘Tot vanmiddag!’en dan gaat ze uit werken. De eerste twee uur maakt ze een kantoor schoon en vervolgens fietst ze naar het huis van de familie R. of een van haar andere werkadressen. Daarna moet ze ons huis doen en de bedden en de boodschappen en weet ik veel wat allemaal en zo gaat ze maar door en gaat ze maar door. Ze zegt het zelf: ‘Ik loop de hele dag te rennen.’Daar gaat ze alweer, ze kookt het eten, dekt de tafel, schept eten op, ruimt af, gaat een toetje halen. Elke avond een toetje. Pudding, wentelteefjes, pannenkoeken, drie-in-de-pan, grutjes, gort, jan-in-de-zak, fruit (wat we maar saai vinden) en pap: rijstepap, havermoutpap, griesmeelpap, karnemelkse pap, broodpap, gele pap, bloempap, beschuitpap, macaronipap. ‘Wie lust er nog papperdepap?’Na het eten geeft mijn vader haar een sigaret en die rookt ze dan, puf puf, onhandig en zonder te inhaleren. En zodra ze de sigaret heeft uitgedrukt, springt ze bijna op, stapelt de vaat, wast af, krijgt ons met veel getreuzel naar bed, komt ons een zoen geven en tekent met haar duim een kruisje op ons voorhoofd. Ze zet koffie, mijn vader gaat weg, stilte. Of: ze zet koffie, mijn vader blijft thuis, stilte. In: Mensje van Keulen: Olifanten op een web. Atlas, Amsterdam, 1999.
Die dag besloot ik, zoals de brigadier mij opgedragen had, op mijn vader te wachten om mijn haar te laten knippen, en in die tussentijd begon ik aan een antwoord op een brief van Sadyk. Ook in dit opzicht bestonden er bij ons vaste regels: mijn broers adresseerden hun brieven aan mijn vader, de postbode uit het dorp overhandigde ze aan mijn moeder, en het lezen en beantwoorden ervan was mijn taak. Voordat ik nog een woord gelezen had, wist ik al wat Sadyk schreef. Al zijn brieven leken op elkaar als twee druppels water. Sadyk begon strijk en zet met de woorden ‘Bericht over mijn welzijn’, en daarna deelde hij steevast mee: ‘Ik zend deze brief per post aan mijn familie, die woont in het zoetgeurende bloeiende Talas: aan mijn zeer geliefde, dierbare vader Dzjoltsjoebaj…’ Dan volgde mijn moeder, dan de zijne, en ten slotte de rest van ons in strikte volgorde. Hierna kwamen de onvermijdelijke vragen naar de gezondheid en de welstand van de dorpsoudsten en van onze naaste bloedverwanten, en pas helemaal aan het eind, als een haastige toevoeging: ‘Ook zend ik een groet aan mijn vrouw Dzjamilja…’ Het spreekt vanzelf dat, als vader en moeder nog in leven zijn, als er oude stamgenoten en naaste bloedverwanten in het dorp wonen, het eenvoudigweg pijnlijk, ja zelfs onfatsoenlijk is, je vrouw het eerst te noemen, laat staan de brief aan haar te adresseren. De opvatting is niet alleen Sadyk toegedaan, maar iedere man die zichzelf respecteert. Hiervoor schiet iedere verklaring te kort, dit was nu eenmaal gebruik in het dorp en er werd niet over gediscussieerd, wij stonden er gewoon niet bij stil, waarom zouden we ook: een brief was immers een verheugende gebeurtenis, waarnaar men lang uitzag. In: Tsjingiz Ajtmatov: Dzjamilja. Vertaling uit het Russisch door R. Ebeling-van Delft. De Geus, Breda, 1996.
José Franssen