Week 7: De zondagen wilde ik overslaan

De zondagen wilde ik overslaan. We moesten naar zwemles, een van de weinige momenten in de week die ik met mijn vaders aanwezigheid kan verbinden. ’s Morgens vroeg zaten we al op de fiets naar de stad en sprongen we in het koude water van het sportfondsenbad. Mijn vader keek. Als toegift gingen we erna naar de hertjes kijken in het park. Ik weet nog hoe mijn moeder later op de ochtend uit de kerk kwam, met een mantelpakje aan, een baret op en hoge hakken. Ze droeg lippenstift en een tasje. Wie was zij, deze mooie vrouw? Ik herinner me de geur van vlees en van wachten met eten omdat mijn vader maar niet thuiskwam van zijn borrel. De ergernis die zich als een vlek uitbreidde. En ik weet nog goed van de verveling op de zondagmiddag. Opgedoft in zondagse pakjes en jurkjes, alle meisjes dezelfde, met pofmouwtjes en rode biesjes, mochten we niet echt spelen, en de zeldzame wandelingen die we maakten eindigden steevast in ruzie omdat een van de kinderen in een mesthoop verdween. Ook wandelend verveelde ik me. Buiten was er niets te doen en binnen was het al net zo saai. Gelukkig was er ’s avonds een ei bij het eten. De hele dag verheugde ik me al op dat ei en op het ritueel dat zich voltrok bij het ei-eten. Mijn vader sloeg van elk ei plechtig de kop af, terwijl hij een versje declameerde. Soms speelde hij met ons kinderen na het eten: we mochten dan om beurten op zijn pantoffels een rondje met hem door de kamer maken. Maar als hij naar de badkamer ging om zich te scheren, was de nieuwe week al begonnen. José Franssen, niet gepubliceerd.

1 - Hoe we ook spreken over de 24-uurs-economie: de zaterdagen en de zondagen blijven ándere dagen dan de rest van de weekdagen. Het weekend is anders, zelfs als je moet werken. Zowel de zaterdag als de zondag hebben hun eigen rituelen en eigenschappen. Uitslapen, de stad in gaan, klusjes doen die zijn blijven liggen, naar de sportclub, naar buiten gaan of een uitstapje maken… Naarmate we verder teruggaan in ons verleden, is dat sterker. De zaterdagen vaak volle dagen van de tuin en het pad aanharken, boodschappen doen en auto poetsen, de zondagen voor het uitslapen, samen ontbijten, sportactiviteiten in teamverband, het bezoeken van een kerk of andere dienst, op familiebezoek gaan. Afhankelijk van beroep en cultuur zijn er bijzondere rituelen op die dagen. - Probeer in je herinnering eens terug te gaan naar je eigen weekenden en vooral naar de zondagen. Neem een papier en schrijf alle herinneringen aan de zondagen op. - Hoe zagen in jouw kindertijd je weekenden er uit? Wat weet je nog van de zondagen? Sliep je uit op zondag? Kroop je bij je ouders in bed voor een verhaal dat je vader vertelde? Ging je naar het zwembad in alle vroegte om bij de zwemvereniging de zwemdiploma’s te halen? Ging je op familiebezoek, zag je opa’s en oma’s’? Verveelde je je op zondag? Of was het juist een heel leuke en verrassende dag? - Hoe zagen in jouw puberjaren je zaterdagen en zondagen er uit? Was het anders dan in je kindertijd? Ging je uit met vrienden en vriendinnen? Kwamen je ouders je ophalen? Naar welke televisieprogramma’s keek je? Ging je naar de film? Sportte je fanatiek of juist helemaal niet? Wandelde je een eind in een bos? Las je de dag stuk met een mooi boek of was je druk met je muziek? Schreef je in een dagboek? - Loop met een ferme pas door de zondagen in je leven: kindertijd, tienerjaren, jaren van jonge volwassenheid, jaren van samenzijn met geliefden, jaren met kleine kinderen, jaren met opgroeiende kinderen, jaren waarin de kinderen alweer het huis uit waren…, jaren die je zonder partner of geliefden doorbracht. Hoe zagen je weekenden er uit? Wat maakte het weekend in de verschillende levensfasen tot iets bijzonders voor jou? - Schrijf het zondagblad vol met invallen, associaties, herinneringen, beelden, geluiden, geuren, kleuren en smaken van de zondagen. Je kunt daarvoor de techniek van het cluster gebruiken (zie de schrijfopdracht van week 4). - Of je maakt een waaierassociatie: schrijf het woord zondag onderaan je papier en trek vanuit het woord zoveel mogelijk pijlen naar links, naar boven en naar rechts, zodat je een waaier aan pijlen krijgt. Aan het einde van elke pijl schrijf je een associatiewoord dat past bij de zondagen in je leven. Bij zo’n associatiewoord kun je nog een aantal andere woorden schrijven, als je meteen veel te binnen schiet. Je gaat steeds terug naar het hoofdthema zondag en zo ontstaat een waaier van herinneringen.

2 - Maak nu een keuze voor één zondag in een bepaalde periode van je leven, bijvoorbeeld: een zondag in mijn kindertijd, of een zondag in de tijd waarin ik studeerde, een zondag uit mijn eerste huwelijksjaren. - Zoem dan in op die periode in je leven en herinner je nog meer over die specifieke dag in de week. Hoe oud was je? Wat was de tijdgeest, wat speelde er in de wereld in die tijd? Had dat invloed op jouw zondagen? Waar woonde je? Was er in die omgeving een vaste structuur voor zondagen (bijvoorbeeld als veel mensen op zondagmorgen naar de kerk gingen, of naar het café)? Wat was gebruikelijk in je plaats of regio? Hoe zag de zondag er uit bij jou? Probeer je een aantal specifieke dagen te herinneren.

3 - Beschrijf nu een zondag uit je levensverhaal en probeer in die éne dag de sfeer, couleur locale, tijdgeest en de eigenheid van de zondagen uit die periode te beschrijven. Schrijf dat verhaal in de ik-vorm. Vertel ook wat jij doet, hoe je denkt en wat je vindt van die zondag. Ben je samen met anderen? Heb je specifieke activiteiten of taken? Gaat de tijd snel of langzaam? Hoe beleef jij die zondag?

4 - Wat je nog meer kunt doen: Schrijf nu het verhaal nog een keer, in de ik-vorm en in de tegenwoordige tijd. Je verplaatst je dus in degene die je toen was en je vertelt alsof je het nu beleeft. Als je dat al gedaan hebt, dan schrijf je het verhaal nog eens, maar dan in de verleden tijd, terugblikkend vanuit het nu. - Maak dezelfde oefening voor de zaterdagen of voor hele weekenden in je levensverhaal. Wat weet je nog van jouw zaterdagen? Maakte je moeder dan de kooien van cavia’s en konijnen schoon, poetste je vader de auto of timmerde hij een wandje op zolder? Fietste je naar het sportveld of speelde je met vriendjes en vriendinnetjes? Moest je met je ouders mee om kleren te kopen in de stad? Wat aten jullie op zaterdag? Restjes, frietjes, een speciaal zaterdaggerecht? Wat gebeurde er bij jou op zaterdagavond? Waren jullie samen? Of ging je je eigen gang? Werd er televisie gekeken? - Of maak de oefening voor de donderdagen. Of voor de maandagen. Probeer de specifieke verhalen van de dagen in de week te vinden.

Donderdagen. Nu kan ik er met verwondering naar kijken, naar de donderdagen van vroeger. Als ik thuis kwam uit school stond het huis nog vol met onorde. Op de radio waren de arbeidsvitaminen vervangen door het nieuws van de dag, maar de teakhouten stoelen stonden nog ondersteboven op tafel, glimmend en geurend naar boenwas, en de kamer was fris en gelucht na urenlange open ramen en degelijk stoffen en stofzuigen. De stofzuiger stond meestal nog in de kamer en de stofdoek lag vergeten op de naaimachine. Onwennig was het elke week weer, al dat schone en opgeruimde in huis, nergens lag nog speelgoed, nergens was een stapeltje, een tijdschrift of handwerk te bekennen. De planten hadden hun wekelijkse waterbad gehad en bekeken ons voor de helder gewassen ramen. Gelukkig geurde het huis ook naar rode kool en worst. Elke donderdag aten wij rode kool, die met appeltjes, azijn, zout, suiker, kruidnagels, laurier en andere specerijen lang had staan te pruttelen. Ik was gek op rode kool en hoewel het kale huis me vreemd en koud voorkwam en mijn moeder geagiteerd in haar schort in de keuken stond te commanderen, liet ik me met welwillendheid opdragen de tafel te dekken. Alle kinderen moesten gaan plassen en handen wassen en mijn vader kwam thuis van zijn werk en gaf mijn moeder een kus. Nadat hij in zijn stoel even in de krant had gelezen, gingen wij aan tafel. José Franssen, niet gepubliceerd.

Weg met maandag, wasdag! De was deed je vroeger op maandag. Als oudste van acht kinderen werd ik ’s maandags van school thuis gehouden omdat ik moeder en oma moest helpen met de was. De was die op zondagavond in een grote ketel met sodawater op de Brabantse kachel in de week werd gezet. De was die op maandagmorgen door mijn oma uit het weekwater werd gehaald en die door mijn moeder op een schrobbord schoongewreven werd. Dan kwam ik aan de beurt. Knielend op het laagste trapje bij het riviertje dat naast ons huis liep, haalde ik de was door het stromende water. Dreef er eens een stuk wasgoed weg, dan was dat een drama. Zo waren wij, de drie generaties, heel hard bezig. Zo moest het, altijd op maandag, en zo deden wij het ook. Toen ik zelf een gezin kreeg, deed ik wat me met de paplepel was ingegoten: ’s maandags hing mijn was mooi aan de lijn, alle zelfkanten boven en de sokken netjes gesorteerd op kleur en maat. Tot er op maandagmiddag een breiclubje kwam en ik razend trots aan een trui begon. Daarna volgde er een cursus levensverhalen schrijven… Als ik nu op maandag van mijn ene cursus naar de volgende fiets, heb ik het gevoel dat ik zweef. Maandag, wasdag? Ben je gek! Maandag is feestdag geworden! Maria Peerboom in: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.

5 - In een groep: lees de teksten aan elkaar voor. In de nabespreking kun je letten op het effect van de ik-vorm en tegenwoordige tijd en het verschil met de ik-vorm in verleden tijd. Als je je verplaatst in degene die je destijds was, schrijf je een heel ander verhaal dan wanneer je het vertelt in de verleden tijd, vanuit het nu.

6 - Voor meer inspiratie:

Zondag. Nóg hoor ik de stem van heit, die ons kinderen maant, nu toch snel op te staan, omdat we anders te laat in de kerk zullen komen. Het naar de kerk gaan is een wekelijkse gebeurtenis, die naarmate de jaren verstrijken, bij ons kinderen steeds meer weerstand oproept. In onze tienertijd zie ik mezelf en mijn broer en zusters aan de ontbijttafel zitten, met onuitgeslapen koppen, mopperend dat we er zo vroeg uit moeten. Maar ik heb fijne herinneringen aan de tijd waarin ik nog klein ben. Ik zie mezelf lopen met mijn glanzend rode, plastic laktasje, aan de hand van moeder. Ik heb het gekregen van mijn lieve tante Mien. Er zit een klein spiegeltje in, een zakdoekje, drie King-pepermuntjes - die mij, vermengd met de geur van plastic, verrukkelijk smaken - en een petieterig rood portemonneetje met centjes voor de drie collectes. Ze maken me tot het rijkste en gelukkigste kind van de hele wereld. Van de preek krijg ik niets mee. Ik ben te druk in de weer met mijn kostbare bezit, het laktasje. Open, dicht - ik krijg er geen genoeg van. Regelmatig word ik door mijn ouders terechtgewezen: ‘Stilzitten en luisteren, Rietje…!’ De enige momenten dat ik deel uitmaak van de dienst, is als het orgel begint te spelen en de klank van psalmen en gezangen me meevoert. Ik ben gek op zingen en op de prachtige melodieën. Gesteund door de bariton van mijn vader zing ik uit volle borst mee en geniet. Op zondag gaan we altijd maar eenmaal naar de kerk, maar sinds ik het rode tasje heb, dat alleen maar mee mag naar de kerk, ga ik ’s middags om vijf uur nog een keer, samen met mijn vriendinnetje Alie. Wat een feest, en wat voelen we ons groot! Innig gearmd wandelen we naar de Zuiderkerk bij de Gansstraat, met onze dierbare tasjes stevig tegen ons aangedrukt. Zittend op het balkon worden we regelmatig tot de orde geroepen door de koster, want de inhoud van de tasjes vinden we heel wat leuker en interessanter dan de preek van de dominee. Het geeft ons doorlopend stof tot giebelen en kwebbelen. Nog steeds is de zondag speciaal voor me, al ben ik al lang geen regelmatige kerkbezoeker meer. Soms bekruipt me een gevoel van weemoed en verlang ik terug naar de tijd waarin ik deel uitmaakte van die gemeenschap, naar het zondagse bij elkaar komen. En wat zou ik graag weer eens mijn geliefde psalmen en gezangen uit volle borst willen meezingen, op de machtige klanken van het grote kerkorgel… Rietje de Haan-Kooistra in: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.

We maken een zondagswandeling. Ik zie ergens lelietjes van dalen onder een hek uit piepen. Ik pluk ze, ik raak een eindje achterop. Wat verder op de Zeeweg pluk ik hondsdraf in de berm en dovenetel en stinkende gouwe. Thuis zet ik mijn boeketje zo in een vaasje. 'Bloemen moet je één voor één in het water zetten,' zegt moeder. 'Anders blijft het een rommelboel.' Ze frummelt aan mijn bosje. Ze haalt het omhoog en plukt aan de stelen om er lucht tussen te krijgen. In: Rita Verschuur: Mijn hersens draaien rondjes. Van Goor, Amsterdam, 1994.

Waar kon ik anders aan denken? Was ik maar zo oud als mijn broer. Was ik maar zo oud als de vrienden van Rob. Kon ik maar in een achtien-jaar-film, en met de lekkere meisjes in hun bikini in het zwembad zitten, en met ze naar de feestjes gaan. Ik wilde dat ik elke dag mijn terlenka-pak kon aantrekken. Ik zag er ouder in uit: veertien, vijftien jaar. Van mijn ouders mocht ik het pak alleen op zondag aan en bij speciale gelegenheden. Zoals op het fuifje van mijn broer, toen hij met goeie cijfers op zijn rapport was overgegaan. In: Johnny van Doorn: Dagdromen. De Bezige Bij, Amsterdam, 1995.

Zomaar een zondag. Tegen zeven uur in de ochtend haalt de vader van mijn kinderen de jongste uit de wieg, verschoont zijn luier en legt hem bij mij in bed voor zijn eerste voeding. De nacht is rustig geweest, ook de baby heeft zich niet laten horen. De andere kinderen zijn al wakker, ze mogen in bed blijven spelen totdat ze worden geroepen; het is fris op de kamers en ze hebben zó een kou te pakken. Beneden worden de kachels opgepookt, de asladen geledigd en de kolenkitten gevuld. Als de baby suf gedronken is leg ik hem stilletjes terug in zijn wiegje. Nóg in ochtendjas betreed ik de kamer van de jongetjes en die van het meisje. Vlug de peignoirtjes aan, de voetjes in warme, door Bomma zelf gebreide pantoffeltjes en de wildebrassen raffelen de trappen af. De zondagse kleertjes liggen gereed in het lavet dat aan de keuken grenst en dat al een beetje is aangewarmd. De avond tevoren hebben de kinderen hun wekelijkse grote wasbeurt gehad en ze kleden zich nu zo goed en zo kwaad als dat kan zelf aan, bidden een weesgegroetje met ons mee en slaan vlug hun bord warme pap naar binnen met een bolletje levertraan en twee fluortabletjes toe. Vol ongeduld om in de kamer, waar de kachels intussen roodgloeiend staan te branden, met hun speelgoed aan de slag te gaan. Mijn man kleedt zich voor de mis en vertrekt onder het gelui van de klokken met de oudste aan de hand naar het noodkerkje om de hoek. Tegen de tijd dat hij terug is, heb ik de boel aan kant, de slaapkamers gelucht en kan ik de baby in alle rust, zonder de andere kinderen om me heen, in bad doen en de borst geven. Een elektrische lamp breekt de kou op zijn kamertje. Ik ben nog op tijd voor de laatste mis en neem een van de kinderen mee om daarmee de grootste druk van de huishoudelijke ketel te halen. Terug van de kerk wordt de auto uit de garage gereden en volgestouwd met gezin en gezinsbenodigdheden, luiers, speelgoed en wat dies meer zij. En hup, daar zijn we op weg naar een van de grootouderlijke woningen waar ons de geur van het warme middagmaal al tegemoet komt. Vooral oma straalt van blijdschap zodra ze de kinderen ziet: haar enige kleinkinderen. Opa daarentegen verbijt zich vanwege de drukte en het lawaai van het jonge volkje, het geknoei met eten, de kans dat ze iets laten vallen, het behang bevuilen of met de deuren slaan. Met een zucht van verlichting verlaten wij na het eten het ouderlijk pand, echter niet nadat ik met de afwas heb geholpen. Thuis volgt voor ieder van ons een middagdutje, voor groot en klein, op de bank of in bed. Nadien wordt het lieve leventje hervat. Kinderen uit de buurt komen spelen, er worden tenten of treinen gebouwd van stoelen en dekens, autootjes rijden met veel geronk over vloeren en vensterbanken, er wordt gebabbeld, gelachen, gestoeid, geruzied. Eén strenge of sussende blik van ons is voldoende om het jonge grut weer tot de orde te roepen. Tegen half zes is het tijd voor de avondboterham, gevolgd door een wasbeurt met spons en zeep en tanden poetsen. De kinderen haasten zich naar bed voor hun avondgebedje en het geliefde voorleeskwartiertje. Na zevenen is het stil in huis. Ik voed de baby voor de vierde keer en zijn vader bereidt zich voor op de komende werkweek. Ik zet de witte en de luierwas in de week voor de hulp die ’s anderendaags komt, ruim het speelgoed en de zondagse kleertjes op, leg schone doordeweekse gereed, poets de schoentjes en vlei me op de bank om te genieten van een leesboek, grammofoonplaat of hoorspel op de radio. Met de laatste voeding rond middernacht en een stille tocht langs de diverse bedjes is het afgelopen met één van die heerlijke zondagen aan het einde van de jaren vijftig. Miep Jennekens in: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.

De stem van G.B.J. Hilterman en de geur van rosbief horen bij elkaar. Het is zondagmiddag en wij zitten aan tafel. Op het schone damasten kleed maakt de zon kleurige plekken via de glas-in-loodraampjes. Onder die ramen staat de radio van rood-grijs glimmend bakeliet met zwarte ribbelige knoppen en een voorkant van stof. De radio heeft een ‘oog’ met een lampje en een wijzerplaat met cijfers en verre vreemde namen, zoals Beromünster. Als hij lang aan staat wordt hij warm en geeft een specifieke geur af. We eten zwijgend, want “De toestand in de wereld” moet gevolgd worden. De politionele acties trekken voorbij, Soekarno en Soeharto, Indië wordt Indonesië. Vader schudt het hoofd en moeder zucht. (…) Ineke Herberichs in: De toestand in de wereld. In: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.

De zwaluwen vlogen hoog boven de tuinen. Daar kon je aan zien dat het ook morgen mooi weer zou zijn. Soms schoot een zwaluw als een pijl uit een boog naar beneden om aan de hongerige kleintjes wat vliegen en mugjes te brengen. Het weekend zat er bijna weer op. De vrouwen zetten hun wastobbes alvast klaar op de achterplaatsjes. Met het kraaien van de haan zouden ze opstaan en zingend beginnen aan dat edele reinigende werk. Alles was volmaakt in evenwicht. Mijn vader begoot met de gieter de bloemen. Mijn moeder dopte de eerste boontjes van dit jaar van de koude grond. En ik tekende in mijn schetsboek Gerrit de Goudvis na die we nu al acht jaar hadden. (…) ‘Ben je weer aan het dromen, jongen,’ hoorde ik mijn vader zeggen. Hij legde een hand op mijn schouder. ‘Ga even als je wilt met je schetsboek op het balkon zitten. De tafel moet gedekt worden. We gaan zo eten. Je moeder heeft iets heerlijks gebrouwen.’ O zondag. / Met je geuren van braadvlees. Met je mijmeringen. / Je tukjes. Je wandelingen. Je zitjes. / Je gekamde haar en je schone kleren. O zondag. In: Johnny van Doorn: Dagdromen. De Bezige Bij, Amsterdam, 1995.

José Franssen