Week 8: Een goede buur...
Twee moeders. Lange kinderjaren lang woonde de familie Jansen naast ons. Er was vooral veel contact tussen de moeders en hun wederzijdse dochters. Buurvrouw Marie was een bijzonder mens. Een ziener, een medium, een deskundige in nieuwsgaring. Marie wist alles en doorzag alles. Alles van iedereen. Van ons, van de mensen in onze straat, van het hele dorp. Ze had journalist moeten worden, maar was de vrouw van Frits de schilder, fulltime huisvrouw en de moeke van de zwakbegaafde Tonnie. Dus had ze elke dag wel enkele uurtjes tijd voor haar grote passie: het laatste nieuws opsnorren. Want haar talent benutte ze. Met haar eindeloze belangstelling voor het lief en leed van andere mensen – vooral het leed – fietste ze elke morgen en elke middag haar rondje door het dorp. Waar nodig stapte ze af bij informanten. Desnoods tussen twee buien door, bril beslagen, regenkapje onder de kin gestrikt, mopsneusje in de lucht en de kin op een vastberaden hoogte, fietsend op jacht naar de laatste ditjes en datjes. Ze was er aan verslaafd. Mijn moeder daarentegen was een echte huismus. Ze had genoeg aan zichzelf en aan haar grote tienpersoonsgezin om voldaan én content in het leven te staan, vooral als alles normaal en gladjes verliep. Met één uitzondering: elke dag nam ze een uur vrij, in de vorm van een middagpauze, voor het middagritueel met Marie. Wij vonden het volstrekt normaal wanneer onze moeder na het middagmaal rap verdween naar de moestuin om het tafellaken uit te schudden op het tuinpad tussen de twee huizen. De kruimels, aangevuld met restjes aardappel of oud brood, dienden als voer voor de vogels. Marie had ook wat uit te schudden op dat uur - vooral veel woorden. Ieder aan de eigen kant van de lage heg stonden ze dan te filosoferen over hun kinderen, de kwaliteit van de bonen, de prijs van de aardappelen en tomaten, de tekortkomingen van hun mannen en wederzijdse families en de dorpspolitiek. Dan pas stelde mijn moeder de vraag: ‘En Marie… is er ook nog ander nieuws?’ Dat was het sein. Met een lage, omfloerste stem gaf Marie de laatste stand van zaken door. Mijn moeder luisterde met rode oortjes en zei op gezette tijden met gespeelde verbazing en veel interesse: ‘O ja…?O ja…?’ Dat stimuleerde Marie om haar verhaal nog meer op te kloppen. Wanneer alles gezegd was wat gezegd kon worden, namen ze afscheid van elkaar met glanzende ogen en een klein veelbetekenend knikje. Ze wisten: morgen gaan we verder, dit is nooit af… Jarenlang onderbraken de twee vrouwen in de vroege middag de routine van hun dagelijkse bestaan om samen een spannende soapserie te maken. Marianne Oudenhoven in: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.
1 - Waar we ook wonen: we hebben buren. Ze kunnen naast ons, boven ons en onder ons wonen, soms zijn ze belangrijk, soms onbelangrijk. We kunnen genieten van de buren (geweldig dat ze een boodschap doen als we ziek zijn), we kunnen ons aan hen ergeren (alwéér een barbecue met harde muziek…). Soms blijven buren levenslange vrienden, en op de televisie zien we dat de rijdende rechter in het ene burengeschil na het andere zijn uitspraken moet doen. Denk na over de buren in jouw leven. Heb je veel buren gehad (als je vaak verhuisde)? Was je in contact met je buren? Betekenden de buren iets voor jou, of betekende jij iets voor de buren? Welke buren duiken meteen op als je zo nadenkt, en welke herinneringen horen daarbij? Maak eens een lijstje met de buren die in je herinnering terug willen komen. Schrijf in eerste instantie alleen de namen en eventueel de adressen op.
2 - Maak vervolgens voor elke buur die je interessant vindt, een associatiecluster. Waar waren jullie buren? Hoe zag dat er concreet uit: woonden jullie in rijtjeshuizen, in een flat, of woonde de buurman een kilometer verderop in het dorp? Op welke manier waren jullie buren? Wat voor iemand was de buurvrouw of de buurman (gebruik eventueel de vragen uit de foto-oefening, week 6, stap 5 om de personen meer in beeld te krijgen)? Wat deden jullie samen? Welke relatie hadden jullie? Waren jullie lange tijd buren? Welke concrete gebeurtenissen herinner je je nog?
3 - Kies dan uit al je associaties één cluster of één concreet burenverhaal. Schrijf 10 minuten lang onafgebroken over die ene burensituatie. Associeer al schrijvend nog even verder. Na 10 minuten streep je de belangrijkste zinnen aan. Rond die zinnen schrijf je nog eens 10 minuten onafgebroken. Verzamel zoveel mogelijk herinneringen, details en gedachten. Schrijf nog niet het verhaal, maar verzamel eerst zoveel mogelijk elementen van het verhaal. Kriskras door elkaar, dat hoeft niet geordend. Alsof je de boodschappentas volmaakt met boodschappen voor de hele week. Als je thuis komt, kijk je wat je vanavond gaat koken.
4 - Als je genoeg materiaal verzameld hebt, schrijf je het verhaal over de buren dat je wilt vertellen.
5 - In een groep: lees de verhalen aan elkaar voor. Bespreek met elkaar hoe het bij jullie gaat tijdens de eerste stappen in het schrijfproces. Lukt het om eerst associaties te zoeken en het verhaal zelf nog even te laten wachten? Of dringt het verhaal zich al snel op en wil je het meteen opschrijven?
6 - Wat je nog meer kunt doen: Het thema buren kun je ook op een andere manier gebruiken. Duitsers, Belgen, met een beetje goede wil ook Denen en Engelsen… zijn onze buren. Je kunt je afvragen wat je relatie is met de buren aan de andere kant van de landsgrenzen. Ook dat thema kun je verder verkennen en uitwerken. Heb je herinneringen aan onze oosterburen, aan vakanties in Duitsland, aan contacten met Duitsers in ons eigen land of in het buurland? Heb je herinneringen aan onze zuiderburen, aan vakanties in België, aan contacten met Belgen in ons eigen land of in het buurland?
7 - Voor meer inspiratie:
Ik kon het niet meer maken om naar de Smitjes te gaan. Avond aan avond dat tergende geloer naar de TV in het piepkleine voorkamertje. Om negen uur – daar kon je de klok op gelijk zetten – zakten ze languit in hun lelijke plompe fauteuils. En ze snurkten dat het een lieve lust was. Het was geen gehoor, dat geknor. Nooit meer naar de Smitjes. Ik begon het in mezelf te haten dat ik verslaafd was geraakt aan die sufmakende TV. Van de begintijd van de televisie wist ik nog dat ze, net als in de bioscoop, in het donker keken. Overdag als er een voetbalwedstrijd op was, of een ander evenement, gingen de gordijnen dicht. Vreemde misverstanden konden daardoor ontstaan. Buren die kwamen informeren of er iemand gestorven was. Wie toen een toestel had, was nog niet jarig. De vriendenschaar breidde zich met de dag uit. De kamer zat altijd stampvol mensen. En wee degeen die er doorheen durfde te praten! (…) In: Johnny van Doorn: Dagdromen. De Bezige Bij, Amsterdam, 1995.
De weg van een heg. De heg tussen onze tuin en die van de buren was zeker geen schoonheid. Zij kreeg de kans niet om mooi uit te groeien, haar rug kon niet mooi vlak en breed worden. Af en toe werd zij door onze buurman geknipt. Aan haar doornen haalden wij regelmatig onze dunne kinderhuid open en in menige zomerjurk maakte zij een winkelhaak. Eigenlijk stond zij ons in de weg: de schommel en de wip van de buren maakte zij moeilijker bereikbaar. Wij kozen steeds de kortste weg en dat betekende dat zij ons door een gat van haar takken en door het stof liet kruipen. Zó deed zij ons voelen dat zij op een tussengebied stond, dat zij stond voor verschil met legaal recht. Wij schonden haar wet en gingen illegaal. Verschillen waren er vele tussen onze buren en onze familie. Pijnlijke verschillen en leerzame verschillen. Verschillen in temperament, in afkomst en in klasse. Aan beide kanten van de heg werden elf kinderen geboren. Bij de buren acht zonen en drie dochters. Bij ons vijf zonen en zes dochters. Onze buurvrouw, een klein vrouwtje, had het er zwaar mee. En toen een kindje van een tweeling dood werd geboren, zei de buurman in de ochtend tegen mijn moeder over de heg: ‘Vannacht hebben wij met Onze Lieve Heer gedeeld.’ Onze buurvrouw stond voor haar kinderen als een echte Mutter Courage. Maar hoe moest zij, dag in dag uit, die vele hongerige jongensmagen vullen? En welk werk moesten zij gaan doen? Steeds opnieuw, jaar in jaar uit, uitte ze haar zorgen bij onze moeder. De heg was getuige. Over haar geknipte rug heen werd geklaagd, geprotesteerd, werden woede en zorg geuit over de toekomst van die acht zonen. Mijn moeder luisterde, begreep en beaamde het. De heg beaamde het verschil. Mijn moeder zweeg over haar zorgen. Geldzorgen hadden beide vrouwen, hierin konden zij elkaar goed volgen. Onze moeder (die ‘mevrouw’ werd genoemd) had echter een zekere stand op te houden, waar de buurvrouw, (‘mooder’), niet aan mee hoefde te doen, iets dat ze zeker ook niet wilde. Haar stille mooie man was kantonnier bij de gemeente. In zijn spaarzame vrije tijd hakte hij bossen hout voor de keukenkachel, schilde dagelijks een emmer aardappelen, voerde de kippen en mestte een varken. Eén keer per jaar stond aan de andere kant van de heg triomfantelijk een geslacht varken op een ladder. Een mooi smakelijk gezicht. De heg, die ons als kinderen in de weg stond, was voor de twee vrouwen een troost. Aan weerskanten van haar hielden zij een gerespecteerde afstand, beiden op een vaste plek. Elkaars huizen bezochten zij niet. In de tijd dat de buurman knipte, pootte, schilde en hakte, gaf mijn vader les en studeerde. Hij repeteerde met zijn kerkkoor en jongenskoor. In het weekend werkte hij soms in zijn tuin of wandelde met zijn kinderen. Jaren later, toen mijn vader overleden was en onze moeder haar kracht verloor en soms viel, kwam de buurman rechtstreeks door de heg om haar met zijn kracht weer op de been te helpen. Het tussengebied, dat de heg aangaf, verdween meer en meer. Het ouder worden maakte het markeren van de verschillen overbodig. Toen stond de heg echt in de weg. Het einde van haar weg. Vera van Cruchten in: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.
Achtertuinen. Op een zwoele zomeravond, even na zonsondergang, gaf mijn vader een briljant recital met onder andere een wals van Chopin en Melodia van Rubinstein. De piano stond in de achterkamer. De balkondeuren waren open. Vanaf het balkon keek je op een werkelijk aantrekkelijk carré van achtertuintjes, die door huizen omsloten waren. In deze lusthof genoten de mensen in de tuinen van de buitenlucht en het prachtige weer. In het spel van mijn vader kregen ze er een speciale genieting bij, die zeer op prijs werd gesteld. (…) Tante Zwaan, in de siertuin met de goudvissenvijver links-onder, sloot haar ogen en neuriede mee. (…) Toen de laatste noot verstierf, was er voor een moment een stilte. De natuur hield zijn adem in. Maar dan, als door de bliksem getroffen, richtten de mensen in de tuintjes zich op, en brachten mijn vader een staande ovatie. Een enkeling riep zelfs ‘bis! bis!’ Met een welverdiend glas bier in zijn hand boog mijn vader op het balkon, verlegen. In: Johnny van Doorn: Dagdromen. De Bezige Bij, Amsterdam, 1995.
José Franssen