Snipperbericht 14
Over creativiteit in taal
Wie is de kunstenaar in de mens? (…) Hij is de onbedorven Kern van ‘Elkerlyc’, vóór hij verstikt wordt door: school, dressuur, programmering, en de kunstenaar in de mens geheel verschrompeld, vergeten is. (…) En toch… wordt hij nooit helemaal verstikt, er komt altijd wel een ogenblik dat de kern zich toch opent voor de natuur, voor schoonheid, voor het leven zelf. Plotseling ontwaakt weer het besef voor een mysterie te staan dat alle begrip te boven gaat en dat alleen maar even hoeft op te flitsen om de geest te hernieuwen, om levend-zijn plotseling weer als de hoogste gave te zien en te ervaren, om de Werkelijkheid even te zien glinsteren in tijd en ruimte. Frederick Franck in: De Zen van het Zien. Tekenen als meditatie. H.J.W. Becht, Bloemendaal, 1992
Leren schrijven Het is verbazingwekkend dat zoveel mensen schrijven! Toen ik begon met het geven van cursussen levensverhalen schrijven was ik altijd weer verwonderd dat er zoveel aanmeldingen waren. Zeker voor de ouderen van toen (die opgroeiden tussen de twee wereldoorlogen in de vorige eeuw) was het lees- en schrijfonderwijs dat zij hadden meegemaakt, benauwend geweest. Ze werden vaak met harde hand gedwongen in het keurslijf van de grammatica, een strak systeem van regels en normen. Taalonderwijs was niet gericht op het ontwikkelen van fantasie, zeggingskracht en het vinden van een eigen schrijfstijl. En we kennen het allemaal: hoe meer normen, conventies, regels, ge- en verboden, des te minder vrijheid en kansen voor het nieuwe! Tegen de tijd dat de kinderen van toen verhalen konden schrijven, hadden ze er meestal geen zin meer in: de schrijfbron droogde snel op gezien de geboden mogelijkheden. Het taalonderwijs is nog lang strak en eenvormig geweest, maar in de voorbije decennia is er veel verbeterd. Er zijn prachtige taalmethodes ontwikkeld waarin meer dan vroeger creativiteit in taal aandacht heeft. Nieuwsgierigheid wordt meer beloond dan vroeger, kunstzinnigheid wordt minder genegeerd. Toch leidt taalonderwijs niet vanzelfsprekend naar enthousiaste schrijvers. Hoe anders verloopt het leren schrijven als we het vergelijken met het leren praten! Wanneer kinderen beginnen te praten, doen we ons best hen te verstaan, we moedigen hen aan, we helpen ze en corrigeren hier en daar, in de volle overtuiging dat ze al doende wel verder leren. We hebben zelfs veel plezier in alle nieuwe woorden en zinswendingen die ze uitvinden, niemand vraagt zich af of het kind wel ooit formeel correct zal spreken. Spreken leert men door te doen. Nee, dan leren schrijven! Wordt er genoeg uitgegaan van wat de kinderen al kennen? Wordt geprobeerd aan te sluiten bij hun leergierigheid en nieuwsgierigheid? Eindeloos worden woorden nageschreven. Letter voor letter, woord voor woord wordt geoefend voordat er een verhaal geschreven kan worden. Fouten worden verbeterd, voor eigen uitvindingen en initiatieven is te weinig ruimte en in plaats van de vraag naar de betekenis of de bedoeling komt het correctiepotlood. Zeker voor de ouderen van nu was het taalonderwijs niet gericht op ontwikkeling van fantasie en het vinden van een eigen stijl. Tegen de tijd dat de kinderen van toen verhalen konden schrijven (en het zal zeker ook gelden voor veel kinderen van nu), hadden ze er meestal geen zin meer in: de schrijfbron droogde snel op gezien de geboden mogelijkheden. Dat er, ondanks de voorgeschiedenis, nog zoveel mensen zijn die in het schrijven geïnteresseerd zijn, is een wonder: het zegt wel iets over de kracht van de taal. Dat ze soms schoorvoetend over de drempel komen, met allerlei maars en de neiging om het eigen schrijven af te kraken, is begrijpelijk. De vroegere leraren zijn innerlijke critici geworden. Een rol daarin speelt ook de opvatting die veel mensen nog steeds hebben als het om creativiteit gaat: vroeger was creativiteit alleen voorbestemd voor schilders, componisten en schrijvers. Hoewel de trend tegenwoordig een heel andere is (je kunt zelfs ‘creatief gezond’ blijven en iedereen moet de eigen creatieve vermogens ontwikkelen), zien mensen nog steeds op tegen auteurs en beschouwen ze hun eigen kwaliteiten als minderwaardig of nietsbetekenend. De wens om te creëren, iets te maken dat er eerder niet was, is er echter wel en het willen ervaren van plezier in het schrijven is voor veel amateurschrijvers een onuitgesproken wens.
Ik vind het daarom belangrijk dat mensen die hun levensverhaal willen schrijven, hun eigen creatieve mogelijkheden in de taal kunnen ervaren en dat ze plezier hebben in het schrijven van hun verhalen. Het ontwikkelen van een eigen creativiteit in de taal, van plezier in het schrijven zie ik als een voorwaarde of basis voor het daadwerkelijk schrijven van het eigen levensverhaal. Mensen die er geen lol in hebben, haken af. Schrijven is een creatief proces: hoe het leven ervaren wordt, hoe we de wereld zien, leggen we vast in taal. We vormen ons niet alleen een beeld van onze eigen werkelijkheid en herinneringen, we vervormen dat beeld ook door middel van de taal: we voegen toe, we laten weg, we vatten samen, we fantaseren de boel aan elkaar, we spelen met woorden. We ver-beelden en ver-woorden. We brengen een bepaalde volgorde aan, en soms veranderen we die weer. Het schrijven van het eigen levensverhaal is zo niet alleen een serieuze aangelegenheid, het kan ook een spel zijn, een spel met woorden, letters, zinnen, fragmenten. In het schrijven zelf kun je experimenteren met de taal, je boort nieuwe inspiratiebronnen aan. Soms heb je dan veel plezier in het zoeken naar de goede woorden, de goede vorm, en dit schrijfgenot kan zich voortzetten in de vrolijkheid tijdens het voorlezen van de eigen verhalen.
‘Je moet eerst je gedachten laten fladderen, zwaan,’ zei de vlinder. ‘Dan pas jezelf.' De zwaan zweeg. Hij wist niet of hij nu boos zou worden of verdrietig of onverschillig. ‘Kijk,’ zei de vlinder, ‘je denkt aan honing, hm lekkere honing, en dan meteen daarna denk je aan boomschors en dan aan het nijlpaard en dan aan kroos, aan een krukje, aan zand, aan een schaar, aan rozen, het geeft niet wat, als je maar meteen aan iets anders denkt als je ergens aan denkt…’ ‘Dat kan ik niet,’ zei de zwaan, wiens gedachten altijd statig waren alsof zij langs lange lanen schreden en slechts met vaste tussenpozen minzaam knikten naar oude herinneringen. ‘Nee,’ zei de vlinder. ‘Maar je kunt het wel leren.’ En zo, op een warme, wolkeloze dag, aan de oever van de rivier, kreeg de zwaan les van de vlinder. Hij leerde van de hak op de tak te springen, rommelig te zijn, nooit iets zeker te willen weten, maar ook nooit iets over te slaan. Toon Tellegen in: ‘Fladderen, vroeg de zwaan aan de vlinder, hoe doe je dat toch?’ In: Langzaam, zo snel als zij konden. Met prenten van Mance Post. Querido, Amsterdam, 1990
Het belang van associatie-oefeningen Associatie-oefeningen vormen de basis, of zouden de basis kunnen vormen van elke tekst. Het schrijven begint met een prikkel, de eerste fase in het schrijfproces. Deze prikkel leidt tot allerlei associaties. Het is belangrijk dat er een stroom van ideeën en herinneringen op gang komt, zowel bewuste als onbewuste. Je verzamelt materiaal op een associatieve, niet-lineaire manier. Beelden, woorden (woorden zijn er vaak eerder dan hun betekenissen), symbolen, stukjes van zinnen, onbestemde gevoelens, alles verzamel je. Het rationele denken schakel je tijdelijk uit om de vrije verbeelding zoveel mogelijk ruimte te geven. Beweging is van essentieel belang. Van de hak op de tak springen is zeer gewenst, bokkesprongen zijn nodig. Je maakt nog geen keuzen over je definitieve tekst. Je zoekt naar mogelijkheden. Intuïtie speelt daarin een grote rol. Belangrijk in deze zoektocht is het uitstellen van een oordeel. Laat die schooljuf maar even thuis. Schakel niet meteen je verstand in om elk idee, elke gedachte te toetsen, want daarmee schrik je nieuwe ideeën af. Geef alle invallen vanuit het onbewuste genoeg kansen. Associëren dwingt ons voor de hand liggende gedachten en ideeën, verbanden en constructies los te laten. We zijn gewend geraakt de dingen op een bepaalde manier te zien, te horen, te beleven. We hebben geleerd op een bepaalde manier te denken: logisch, van a naar b, van oorzaak naar gevolg. Ons denken is daardoor soms rechtlijnig. Het lijkt alsof we steeds hetzelfde liedje van een plaat willen horen. Deze gewoontepatronen worden door associatie-oefeningen doorbroken. Niet-logisch en flexibel waarnemen en denken krijgen de ruimte. Spontaan, vrijuit en zonder regels of beperkingen laten we eerst een gedachten- of beeldenstroom op gang komen of loskomen (‘brainstormen’). Onze fantasie en creativiteit krijgen daardoor een optimale kans. We horen nu ook andere liedjes van de plaat en die leren we ook waarderen. We draaien niet door in die ene melodie, maar we vullen die aan met andere liedjes en deuntjes. Zo wordt ons denken rijker en gevarieerder. We gebruiken meer invalshoeken en mogelijkheden en we komen op nieuwe ideeën. Het geijkte denkpatroon wordt doorbroken, ons denken wordt genuanceerder. (Dit staat mooi beschreven in een boek dat ik beschouw als 'klassieker': Annet van Battum & Wanda Reumer: Taalexpressie. Een vorm van communicatie. Elsevier, Amsterdam, 1978, blz. 70 e.v.)
Ook het geheugen is dus in meer dan één opzicht een proces, omdat de feiten aan een permanente verwerking, selectie, controle en herordening onderworpen zijn en in feite is herinneren zelfs een creatief proces, in die zin dat herinnerd, dit is met elkaar verbonden wordt wat op dat moment en voor deze gedachte zinvol is en de rest niet. Wellicht is dit ook de verklaring voor het merkwaardige feit dat sommige mensen, en vooral schrijvers, zich graag beklagen over hun slechte geheugen, terwijl ze over een grote hoeveelheid geheugenmateriaal blijken te beschikken als ze aan het schrijven slaan. Schrijvers van autobiografieën verwonderen zich er vaak over dat ze zoveel meer weten dan ze dachten te weten. Het gaat dan om feiten uit het lange-termijngeheugen waarin gegevens vastgelegd worden waarvan het brein beslist heeft dat ze belangrijk kunnen zijn voor de toekomst – nieuwe feiten worden aanvankelijk in het korte-termijngeheugen ondergebracht dat als lokale functie elders is gelokaliseerd – en het activeren en richten van die gegevens komt in hoge mate overeen met het creatieve denken in het algemeen; men zou dit soort herinneren dan ook creatief herinneren kunnen noemen: alleen creatief herinnerend hadden Montaigne en Rousseau goede geheugens, daarbuiten hadden ze een geheugen als een vergiet of een rieten mandje. Sybren Polet in: De creatieve factor. Kleine kritiek der creatieve (on)rede. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1993, pag. 142
En wat betreft het opsporen van herinneringen: als we niet leren associatief te zoeken naar de verhalen uit ons leven, blijven we steken bij de verhalen die we al lang kennen. Als we ons toestaan om een thema eerst maar eens associatief te verkennen, inclusief het zoekwerk in de herinneringskast, komen we in andere laden en schappen en vinden we herinneringen die we ‘vergeten’ waren. Van het een komt het ander, en juist het van-de-hak-op-de-tak-zoeken brengt ons bij beelden en herinneringssporen die niet voor het grijpen liggen. Het gaat er in deze fase van het schrijven om zo snel mogelijk en hoe meer hoe liever, onze gedachten te ‘vangen’. Kwantiteit gaat voor kwaliteit. Hoe vreemder onze invallen, des te beter. De gedachte haakt in op de voorgaande, ogenschijnlijk zonder reden. Het niet-beoordelen is van essentieel belang: het oordeel wordt uitgesteld, er wordt niet gecorrigeerd. Alles is goed. In deze niet-schoolse en voor velen te weinig gekende benadering is de volgorde in eerste instantie onbelangrijk. Het ordenen en structureren blijft achterwege, dat gebeurt pas in een latere fase.
Voor mensen die rationeel zijn ingesteld en die hun fantasie lang niet gebruikt hebben, is het moeilijk om te associëren. Ze zijn het niet meer gewend en het stuit soms ook op weerstand. Daardoor wordt het ook nog eens spannend. Opdrachten om te associëren moeten daarom zeker in het begin van een cursus heel concreet en duidelijk geformuleerd zijn. Denk bijvoorbeeld aan het associatiecluster van Gabriële Rico (zie Snipperbericht 3). Een ander voorbeeld: ‘maak tien keer de volgende zin af’ of ‘maak een lijstje waarop tenminste vijf keer…’ of ‘schrijf het eerste woord op dat in je opkomt, daarna het tweede en derde woord; zoek dan bij elk van deze drie woorden weer drie nieuwe woorden’.
geel is de kleur van het avondland / geel is de felle glinstering in het spiegelende water / geel is het koren dat gemaaid wordt / geel is het uithangbord boven het café / geel is een verkreukeld laken op een bed / geel is ijs aan een stokje / geel is het hart van de bloem / geel is durf en lef / geel is de streep op mijn nieuwe schrift / geel is goud als de zon bijna verdwijnt achter de berg / geel is de teunisbloem op de stadsmuur
Ik herinner me het avondland. De zon, lager en zachter nu, kleurde de hemel geel onder lagen grijs en helderblauw. Het licht veranderde alles: de aarde, stroken gras, stoppels op het land waar koren stond, de huizen in de verte, ze werden prenten in een sprookjesboek. Teunisbloemen aan de rand van het veld vouwden hun blaadjes open. Het geel van de zon doofde terwijl de bloemen als lampjes aangingen. De verandering voltrok zich langzaam. Ik stond erbij en keek ernaar. Ik had de tijd éven stil willen zetten. Deelneemster workshop levensverhalen schrijven
Soms is de eerste associatie de sterkste of de beste om uit te werken, maar dat is lang niet steeds het geval. Pas als het effect van het associatieve denken en herinneren voelbaar wordt, kan de opdracht tot associëren losser geformuleerd worden. Als je enige oefening hebt in het associëren, als deelnemers in een groep het associatieproces zijn gaan begrijpen, komt de stroom van beelden en woorden steeds sneller op gang. Rond het thema heen cirkelen, proberen zo min mogelijk te denken, actief niet-denken. Dit ongerichte passieve denken is nodig om te komen tot een uiteindelijke keuze of tot het beste idee. Soms komt het idee over het te schrijven verhaal ineens, als een plotseling inzicht en soms kristalliseert het zich langzaam uit. Ook tijdens het schrijven over je verhaalidee dienen zich nog veel associaties aan. Schrijfopdrachten kunnen dit ook bevorderen: bijvoorbeeld ‘schrijf tien minuten lang onafgebroken over één van je associaties, of over het thema; streep dan de belangrijkste zinnen aan en schrijf rond elk van die zinnen nog eens tien minuten zonder onderbreking’. Als uit je associaties één herinnering of verhaalidee sterk naar voren komt, begin dan zo snel mogelijk het idee uit te werken. Je schrijft dan ingespannen en geconcentreerd, soms zelfs bevlogen, in een ‘flow’. Als je met een groep werkt, is het op zo’n moment heel stil in de ruimte, er hangt spanning in het lokaal. Die stilte is een voorwaarde, waardoor iedereen in de groep op zijn of haar manier het verhaal kan schrijven dat zich aangediend heeft. De concentratie moet zo goed mogelijk vastgehouden worden, de betovering mag niet verbroken worden. De herinneringen moeten ‘gevangen’ worden. Dit schrijven kost veel energie. Na afloop ben je soms uitgeput, soms zucht je, of je roept ‘hè hè!’ Je bent tevreden of je voelt je leeg. De spanning kan wegebben.
Een klassieke oefening, die je overal tegenkomt is die van Nathalie Goldberg, zij noemt het een afgemeten oefening om eerste gedachten, invallen te vinden. Je neemt tien, twintig minuten of een uur de tijd, dat bepaal je zelf:
1. Blijf je hand bewegen. (Houd niet even op om de regel die je net hebt geschreven, over te lezen. Dat is tijd rekken en proberen wat je geschreven hebt, in de hand te houden.) 2. Kras niet door. (Dat is redigeren terwijl je schrijft. Zelfs als je iets schrijft wat je niet wilde schrijven, laat je het staan.) 3. Let niet op spelling, interpunctie, grammatica. (Je hoeft zelfs niet binnen de lijntjes van de bladzijde te blijven.) 4. Laat je gaan. 5. Denk niet. Wees niet logisch. 6. Diep het kwetsbare op. (Als er tijdens het schrijven iets beangstigends of rauws opkomt, onderzoek het dan. Waarschijnlijk heeft het veel energie.) 7. Dit zijn de regels. Nathalie Goldberg in: Zen en de kunst van het creatief schrijven (vertaling van ‘Writing down the bones’, 1986). Becht, Haarlem, 2000
Mijn kleine bijbeltje over het belang van creativiteit en associëren is het boek van Wim Verlaeckt (red.): Over creativiteit in schrijven. Acco, Leuven, 1984. Een nog steeds interessante verzameling artikelen over creativiteit in taal en creatief schrijven. Het artikel daaruit van Wim Verlaeckt zelf: Enkele associatietechnieken kort voorgesteld gebruik ik zelfs nu nog en ik heb het talloze malen doorgegeven! Hij heeft belangrijke associatietechnieken opgesomd, waaronder een aantal technieken die geschikt zijn voor herinneringswerk: vlugassociaties (bijvoorbeeld bij een thema een waaier van woorden opschrijven, of een hele cirkel van woorden), splitassociaties (twee woorden bij een thema, bij elk van die twee woorden weer twee woorden, enzovoorts), kettingassociaties (elk woord roept een nieuw woord op, er ontstaat een woordenslang), cirkelassociaties (met steeds nieuwe cirkels van associaties rond het thema). En dan nog twee klassiekers rond het bevorderen van creativiteit in taal: Peter Elbow: Writing without teachers. Oxford University Press, New York, 1973 en Peter Elbow: Writing with power. Techniques for mastering the writing process. Oxford University Press, New York, 1981
José Franssen (26-8-2013: Dit artikel is een bewerking van een paragraaf uit mijn boek Van vroeger. Levensverhalen schrijven met ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 1995, blz. 86-90. Zie ook Snipperbericht 3 over de clusteringtechniek van Gabriële Rico en Snipperbericht 7 over het levend houden van creativiteit)