Snipperbericht 17

Heb ik zóveel verteld? Zóveel blaadjes? Luisteren naar levensverhalen en maken van levensboeken met oudere verstandelijk gehandicapten

Wat waren we onwetend, denk ik nu. Ik wist volstrekt niets over het interviewen van mensen, over het schrijven van een boek en over wat er allemaal komt kijken bij het uitgeven van een boek. Wij hadden niet nagedacht over de betekenis van het verhalen vertellen voor de bewoners zelf. Dat ze er ook zelf iets moois aan moesten beleven. Wij dachten dat een schrijver een aantal bewoners zou interviewen en hup, in onze fantasie hadden we dan al een boekje. Via de ondersteuningsfunctionaris van de cliëntenraad van St. Anna, kwam er een afspraak met José. Die hielp ons uit de droom van het snelle boekje. Nee, ze was geen journaliste die snelle interviews afnam om de mensen na het gesprek achter te laten met hun hele verhaal en alle emoties die het vertellen ervan had opgeroepen. Zij vroeg ons: wat hebben de bewoners eraan als ze hun verhaal vertellen? Waarom zouden ze hun verhaal vertellen? Zij wilde wel verhalen optekenen, maar alleen als dat gebeurde in een proces, tijdens meerdere gesprekken, waarin het vertellen van het verhaal de bewoner ook diende, en alleen als de bewoner het verhaal ook zelf terugkreeg. Niet het uiteindelijke boekje zou het belangrijkste product moeten zijn, maar het vertellen, optekenen en teruggeven van de verhalen aan de bewoners in een levensboek. Ik werd steeds enthousiaster! Ze had gelijk. Al snel ging ons gesprek over hoe we het een en ander wilden aanpakken. Toen José zei, dat er tijdens alle interviews iemand bij zou moeten zijn, die voor de bewoners vertrouwd was, die ze al kenden, wist ik meteen dat ik die iemand wilde zijn. Er was iets dat me dreef, ik was nieuwsgierig. Ik ben er totaal blanco ingestapt. Ik wist werkelijk niet wat het inhoudelijk zou gaan betekenen, maar ik voelde dat het een goed plan was. Dit wílde ik. Ik wist dat heel veel bewoners mij kenden. Er was chemie, ik zag het zitten. Intuïtie was mijn drijfveer. In het begin kon ik nog niets beredeneren en onder woorden brengen. Ik wist alleen: dit is goed voor de bewoners, ik wist dat ik zou genieten van het contact met bewoners. Dat ik er zelf zóveel van zou genieten en er zoveel rijker door zou worden, had ik niet gedacht. Truus Vullers (cliëntenraad)

Een boek met levensverhalen Het begon in een cliëntenraadsvergadering. Er werd gesproken over speciale activiteiten bij het 125-jarig bestaan van de instelling: “Waarom maken we niet een boek met levensverhalen van oude bewoners?” In het verleden waren er verschillende boeken verschenen over St. Anna, over de geschiedenis van de zorg en over de lange geschiedenis van de instelling voor mensen met een verstandelijke handicap in Heel, maar dat waren geen boeken met verhalen van bewoners. Het ging altijd óver hen. “Laat oudere bewoners nu eens zélf vertellen over hun leven, hun ervaringen, over het wonen op St. Anna, in hun eigen woorden.” Het idee leefde al langer. Op verschillende momenten had men gemerkt, dat nogal wat bewoners zelf heel goed kunnen vertellen over vroeger. De oude bewoners hebben soms wel 50 jaar of meer van de geschiedenis van het instituut als bewoner meegemaakt. Ze hebben geleefd in verschillende tijden en zorgsystemen en ze hebben zonder uitzondering veel meegemaakt en beleefd. Nu ze de leeftijd hebben om te sterven, verdwijnen er met hen verhalen en persoonlijke geschiedenissen die de moeite waard zijn om verteld, gehoord en gelezen te worden. Het was het begin van een drie jaar durend project, waarin levensboeken werden gemaakt met 8 oudere bewoonsters. Hun verhalen werden daarna bewerkt voor een boek, waarin ook interviews met familieleden van bewoners en (oud)medewerkers van St. Anna zijn opgenomen: het leven van de bewoners en hun verhalen zijn ondenkbaar zonder hun inbreng en aanwezigheid.

Wat wilden we? Wij wilden bewoners van St. Anna, met name ouderen, sterken en bevestigen in hun identiteit, door samen met hen een proces aan te gaan, waarin zij gelegenheid zouden hebben hun eigen levensverhaal te vertellen. De verhalen werden teruggegeven aan de bewoners in een levensboek, dat uitgebreid kan worden naar behoefte en dat niet alleen een tastbaar bewijs is van de eigen persoonlijke geschiedenis, maar dat ook dienst kan doen als kapstok en geheugensteun als de ouderen in hun laatste levensfase herinneringen ophalen (de balans opmaken) of als ze delen van hun eigen verhaal vergeten door een dementeringsproces. Het herinneren kan op die wijze doorgaan, ook na afronding van de gesprekken en wellicht zijn er anderen die puzzelstukjes van de geschiedenis kunnen toevoegen aan het levensboek. Het belang van het benaderen van bewoners als individuen met heel eigen verhalen, individuele levensgeschiedenissen en met een geheel eigen identiteit, kan daardoor ook voor de medebewoners, voor familieleden en voor het personeel nog eens onderstreept worden. Het vertellen van verhalen en het maken van de levensboeken zou ingebed worden in het werken met individuele begeleidingsplannen, concepten van vraaggerichte zorg en kwaliteitsverbetering binnen St. Anna. Een boek met de verzamelde verhalen zou daaraan een bijdrage kunnen leveren. Met een boek wilden we bovendien verhalen van bewoners toegankelijk en zichtbaar maken en het werken met levensverhalen in de aandacht brengen.

Over het ophalen van herinneringen en het maken van levensboeken: uitgangspunten

Niet álle ouderen Wij konden niet álle ouderen die op Sint Anna wonen, vragen om hun verhaal te vertellen. Wij vroegen alleen díe bewoners die in taal konden terugblikken en in staat waren te vertellen over hun eigen leven, wij vroegen alleen díe mensen die zich hun leven en de gebeurtenissen daarin kunnen herinneren. Voor de mensen die geen taal ter beschikking hebben of die zich hun verleden niet vanzelfsprekend kunnen herinneren, moeten andere levensboeken bedacht en gemaakt worden. Bovendien: niet iedereen vindt het fijn om terug te kijken naar het verleden en herinneringen op te halen! Voor sommigen is het voorbije leven te moeilijk geweest. Er zijn mensen die zich alleen maar de droevige gebeurtenissen kunnen herinneren en die niet kunnen vertellen over de positieve momenten en ervaringen. Anderen worstelen met schuld- en spijtgevoelens over het voorbije leven. Daarom was een belangrijk uitgangspunt voor onze gesprekken dat wij die alléén wilden voeren met bewoners die het fijn vonden om hun verhaal te vertellen, die er zin in hadden om terug te blikken. Wij vertelden hen bovendien, dat ze echt niet álles hoefden te vertellen: zij konden het verhaal vertellen, voor zover zij dat zelf kwijt wilden. Het ging om het verhaal voor zover zij het zelf kenden en zoals zij het zich herinnerden. De bewoner is en blijft de eigenaar van het eigen levensverhaal.

Momentopname Bij het maken van de levensboeken gaat het niet om het achterhalen en optekenen van ‘de waarheid’, het enige echte levensverhaal. Vertekening hóórt bij het levensverhaal, herinneringen zijn niet altijd even helder, details kloppen misschien niet precies, tijdstippen vervagen soms, en iedereen die vertelt over het eigen leven, componeert als het ware het eigen verhaal. Ook het levensverhaal is een momentopname: nu kijk ik er heel anders naar dan volgend jaar of vorig jaar, ik vertel een ander verhaal dan mijn broer of begeleidster! Wat veel belangrijker is, is de intentie waarmee het verhaal verteld wordt: wíl de bewoner het eigen verhaal vertellen zoals zij dat zelf kent, wil de bewoner zo eerlijk mogelijk terugblikken op het geleefde leven?

Vertrouwde ander Het vertellen van het eigen levensverhaal is een intense gebeurtenis, die veel herinneringen wakker maakt en die veel emoties kan oproepen. En het herinneringsproces gaat door, ook na het gesprek en het optekenen van het verhaal. Daarom was het goed, dat de gesprekken plaatsvonden in de eigen en vertrouwde omgeving van de bewoners, in een gezellige sfeer met koffie, thee en een koekje. Belangrijker nog was het dat deze gezelligheid onderstreept werd door de aanwezigheid van een vertrouwde ander: iemand die ook ná het vertellen van het verhaal nog kon luisteren naar nagewaaide flarden van herinnering, een persoon, die met de bewoner het tot stand komen van het levensboek meemaakte en die meekreeg hoe je over vroeger kunt praten en nadenken met elkaar.

Proces Het luisteren naar en het vastleggen van het levensverhaal, het laten groeien van het verhaal is een proces. Het gaat hier niet om een eenmalig gebeuren, het gaat om voortdurende aandacht voor het verhaal van de bewoner. Het levensverhaal is altijd actueel. Er moet tijd en aandacht zijn om de stukjes van de puzzel van het eigen verhaal te verzamelen, terug te vinden in de herinnering en daarna deze puzzelstukjes in elkaar te leggen als een mozaïek. Zeker als er nog geen levensverhaal bekend is en als er nog geen levensboek gemaakt is, is dat een tijdsintensief gebeuren. Iemand moet dit proces kunnen sturen en dragen, moet er voortgang aan kunnen geven, moet de bewoner kunnen steunen in het herinneringsproces, moet iets weten over de werking van herinneringen. Persoonlijke begeleiders zijn in eerste instantie de meest aangewezen personen om met de bewoners het levensboek te maken, bij te houden en aan te vullen.

Identiteit Werken met het eigen verhaal is identiteitsbevestigend. Zoals je zelf graag gezien en gehoord wil worden, zo helpt het ook anderen om hun verhaal gekend te weten. Herkenning, maar ook het unieke wordt erin bevestigd. De cultuur, de achtergrond waaruit je komt, wordt zichtbaar en voelbaar in je verhaal. Door te luisteren naar het verhaal van iemand, sterk je en bevestig je de eigen identiteit: dit ben ík, dit is míjn verhaal. Als de verhalen worden teruggegeven aan de bewoners nadat ze opgeschreven zijn, is het geschreven verhaal bovendien nog een extra bevestiging, een tastbaar bewijs van de eigen levensgeschiedenis. Het verhaal kan voorgelezen, gelezen worden en uitgebreid als er nog meer te vertellen is en al doende ontstaat zo een levensverhaal dat bewaard kan worden in een levensboek. Dat boek kan dienst doen als geheugensteun en kapstok als ouderen in hun laatste levensfase herinneringen ophalen (de balans opmaken) of als ze delen van hun eigen verhaal vergeten door een dementeringsproces. Het herinneringsproces kan altijd weer doorgaan, ook na afronding van het maken van het levensboek: wellicht kunnen anderen puzzelstukjes van de geschiedenis toevoegen aan het boek. Het levensboek wordt zo een boek, dat belangrijk is in het leven van alledag. Het benadrukt het belang van het benaderen van de bewoner als een individu met een heel eigen levensgeschiedenis en identiteit (verlangens, behoeften, stijl van leven), ook ten opzichte van medebewoners, familieleden en personeel.

Communicatie Het vertellen van het eigen verhaal is niet alleen een proces waarin de oudere met zichzelf communiceert en terugblikt op de eigen geschiedenis, het wordt ook een proces waarin de communicatie met anderen (familieleden, begeleiders, huisgenoten) een rol speelt, waarin gedeelde geschiedenis verhaald kan worden en waarin een bodem gecreëerd wordt voor het ook in de toekomst systematisch vertellen van verhalen uit het eigen leven. Het bevestigt de eigen identiteit en individualiteit. Bewoners ervaren: “Ik ben iemand met een eigen en uniek verhaal”. Het verhaal biedt oneindig veel mogelijkheden tot communicatie, via het verhaal is de dialoog met de bewoner aan interessanter en levendiger. Als je echte belangstelling hebt, omdat je iemands verhaal kent, is het veel boeiender een gesprek te voeren. Vragen naar het verhaal van de ander en communiceren via dat verhaal vooronderstelt echter ook dat de begeleider of het familielid ook bereid is het eigen levensverhaal te onderzoeken en stukjes daaruit te delen met de bewoner: verhalen vertellen is een wederzijds gebeuren. Het verhaal gaat ook altijd verder: het teruggeven van het verhaal aan de oudere in een levensboek stimuleert tot het steeds weer vertellen van verhalen, oude en nieuwe, die ook toegevoegd kunnen worden aan het boek.

Onderdeel van een persoonlijk plan In die zin is het maken van een levensboek dus niet een op zichzelf staande activiteit, zoals andere activiteiten (borduren, knutselen), het is opgenomen in het dagelijkse gebeuren. Iedereen heeft een interessant levensverhaal, dat de moeite waard is om bewaard te worden. In elk verhaal zitten speciale keerpunten, wendingen, gebeurtenissen. Elk verhaal is persoonlijk en specifiek, zoals ook de benadering van elke bewoner persoonlijk en specifiek moet zijn. Het kennen van het verhaal van een bewoner beïnvloedt het dagelijkse leven: het kan leiden tot meer begrip van het leven van de oudere. Voor het personeel is het levensboek een handvat om actief bezig te zijn met het verhaal van de oudere. Het vertellen en optekenen van het eigen levensverhaal moet dus ingebed zijn in een zingevend geheel van gebeurtenissen, waarin de bewoner en zijn verhaal centraal staat. Het kennen van het verhaal helpt de begeleiders de bewoners goed te bejegenen, de zorg af te stemmen op gewoontes, specifieke vragen en verlangens, liefhebberijen en mogelijkheden. De kwaliteit van de zorg heeft veel te maken met de relatie die gelegd wordt met het verhaal van de persoon, het waarderen van de eigenheid van de bewoner. Het levensverhaal biedt veel aanknopingspunten voor het vinden van behoeften en wensen van de bewoner zelf. Misschien kan niet iedereen zeggen wat hij of zij nu het fijnste vindt om te doen of mee te maken, wat hij of zij nodig heeft (zorgvraag) maar in het verhaal komen beslist aspecten daarvan naar voren. De persoon staat centraal met zijn verleden, zijn mogelijkheden en toekomstverlangens. Het levensverhaal moet een integraal onderdeel zijn van het persoonlijk begeleidingsplan.

Privacy Maar: het levensverhaal dat de bewoner je vertelt, is niet altijd gelijk aan het verhaal in het begeleidingsplan. Misschien staan in het ene verhaal meer details of meer intieme gegevens, die de bewoner niet opgenomen wil zien in een openbaar stuk als een begeleidingsplan. Privacy is daarom een belangrijk punt en moet gerespecteerd worden. Het levensverhaal is het verhaal van de bewoner (dat overigens net als het leven zelf een bewegend en steeds veranderend verhaal is, een levensverhaal is geen statisch gegeven: morgen is het verhaal een ander dan vandaag of gisteren) en niet het verhaal van het personeel! Er is een verhaal dat gekend moet worden door het personeel: een professioneel verhaal, een werkverhaal, met technische gegevens over iemands situatie bijvoorbeeld, medicatie-gegevens, de zorg en begeleiding die minimaal noodzakelijk is, soms ook gegevens uit de voorgeschiedenis die in het leven van nu een rol kunnen spelen, zoals zeer karakteristieke karaktereigenschappen, ervaringen of gedragingen van iemand. Dat is een ander verhaal dan het levensverhaal zoals dat door de bewoner zelf ervaren en beleefd wordt. Dat is het subjectieve verhaal, vanuit het perspectief, het verhaal zoals de bewoner zelf het zich herinnert en wil vertellen, het verhaal waarin hij zichzelf terug kan vinden en waarmee hij zich kan identificeren. Dat verhaal hoeft niet alle feiten te bevatten van het werkverhaal: misschien wíl de bewoner zelfs een aantal dingen liever voor zichzelf houden en niet vertellen. Bewoners vertellen het verhaal voor zover ze dat zelf kennen, het verhaal zoals zíj zich dat herinneren of het verhaal dat ze kwijt willen. Ze hoeven niet alles te vertellen. In de meest optimale situatie lopen de verhalen parallel, maar het is heel goed mogelijk dat de verhalen op onderdelen helemaal niet met elkaar overeenkomen, en dat de visie van de bewoner op het eigen leven anders is dan die van de begeleiders. De bewoner is de eigenaar van het verhaal en hij of zij moet toestemming geven aan anderen om het verhaal te lezen en te zien.

Het maken van de levensboeken

Via de pastor, sleutelfiguren en via groepsleiding, spoorden we oudere bewoners die konden en wilden vertellen, op. Belangrijk daarbij is dat we ons steeds afvroegen of het vertellen van het eigen verhaal en het maken van een levensboek voor die personen, zinvol en verrijkend zou kunnen zijn. Ik had gesprekken met bewoners om hen uit te leggen wat de bedoeling was. Ik vertelde dat we met z’n tweeën zouden komen, dat José vragen zou stellen en alles zou opschrijven en dat zij antwoorden zouden geven en vertellen over hun eigen leven. Truus Vullers

We nodigden 8 bewoonsters uit om hun levensverhaal te vertellen. Omdat Sint Anna vroeger uitsluitend vrouwen opnam, zijn de oudere bewoners allemaal vrouwen.Per bewoonster voerden we minimaal 5 gesprekken.

Ons eerste interview was met Bep. Daarna volgden de anderen. We gingen een aantal keren naar de mensen terug, in veel gevallen hadden we zelfs meer dan vijf gesprekken nodig. Meestal ging het niet zoals we gedacht hadden: de situatie van het moment bepaalde altijd sterk mee hoe het proces verliep. Bep werd bijvoorbeeld ziek en moest geopereerd worden, onze afspraken moesten daardoor een tijd uitgesteld worden. Datgene wat in het leven van een bewoonster gebeurde, speelde een rol in haar beleving en daardoor was het meebepalend in het proces van het vertellen van het verhaal. Truus Vullers

Het eerste gesprek Het eerste gesprek was steeds een oriënterend gesprek, waarin de bewoonster kon wennen aan de vertelsituatie. Dit gesprek was spannend: ik was als interviewster en schrijfster werkelijk een vreemde, kwam uit een ver verwijderde wereld. Het was goed dat Truus (bekend persoon uit de instelling) mij vergezelde, zij kon mij op een losse en vriendschappelijke manier introduceren, het interview inleiden en nog eens vertellen wat de bedoeling was. We vertelden dat we graag verhalen uit het voorbije leven wilden horen, verhalen over vroeger, maar dat de bewoonster volkomen vrij was om dingen niet te vertellen of om ze later nog te schrappen.

Leentje is een mooie oude vrouw met een dikke dos grijze haren. Ze draagt een prachtig pakje, de trui precies in de kleur van haar heldergroene ogen. De warmte waarmee we ontvangen worden is roerend. We worden verwacht. De thee staat klaar, met koekjes, en we zitten in de hoek van de grote woonkamer, Leentjes hoek. Op tafel staan de cadeautjes van Sinterklaas, en in de hoek van de kamer staat een tafeltje met prachtige takken vol rode bessen, een grote vaas bloemen en een grote foto van Elly, Leentjes maatje alle jaren dat ze hier was. Elly is net overleden en we zullen veel over haar praten. Alle bewoners zijn op de hoogte van het interview. Margareth, de vaste begeleidster van Leentje, is erbij. Wát een gebeurtenis, er is al veel over gepraat in de huiskamer. Op de gang vraagt Greetje aan Truus in twee gebaren die zelfs ik kan begrijpen: is dát de mevrouw die komt schrijven? Ja dat is ze. Gelukkig kennen alle bewoners Truus. Truus staat hier even stil, aait daar een bol en door haar bekende verschijning mag ik er zijn, ik hoor bij Truus. Het interview is een spannende aangelegenheid: Leentje kijkt vooral naar Margareth en naar Truus als ze praat: het is nog niet zo gemakkelijk om het eigen leven weer uit de herinnering op de diepen. Soms kijkt ze hulpzoekend naar haar begeleidster, die als een verlengstuk van haar eigen gedachten, geheugen en woorden functioneert. Als Leentje het niet meer weet, vult de begeleidster liefdevol de gaten op en helpt haar weer op weg. Ik zie Leentje zitten, als kind, in haar stoel voor het raam, hakend aan een pannenlap en kijkend naar de meisjes met wie ze niet kan spelen, ik zie haar in de bus naar school, ik zie hoe ze leerde lopen, voetje voor voetje langs de muur. Leentjes verhaal komt tot leven. Ik schrijf en schrijf en schrijf. Af en toe stel ik een vraag en even kijken die groene ogen me dan aan: ik zie de verbazing over die vragen en de verwondering over de belangstelling die echt blijkt te zijn. Leentje vertelt tot ze moe wordt. Dan houden we ermee op, kletsen nog wat na en beloven terug te komen. José Franssen

Soms begon het interview bij het begin van het levensverhaal, bij de geboorte, en soms begon het verhaal bij de opname op Sint Anna. De bewoners gaven zèlf aan, waar ze wilden beginnen en wat ze wilden vertellen. Het ging spontaan. José vroeg alleen maar: ‘Waar begint het verhaal?’ Als de mensen in de gaten kregen hoe het werkte, kregen ze er veel plezier in. Ze kregen alle aandacht, konden hun verhaal in geuren en kleuren kwijt. Truus Vullers

Het tweede gesprek Het tweede gesprek begon meestal met het bespreken van het verslag. De bewoonsters kregen het uitgewerkte verslag in een groot lettertype. Aan degenen die niet konden lezen, werd het verslag voorgelezen. Wat klopt niet, wat moet eruit, wat moet erbij? Het effect van het eerste verslag was geweldig, de reacties van de mensen ronduit ontroerend: “Is het zóveel wat ik verteld heb?”, zei Bep. “Zóveel blaadjes?”, zei Wies. Ze glunderde toen we haar weer ontmoeten: “Er staan wel fouten in hoor”. En meteen erachteraan: “Maar dat is niet erg, iedereen maakt fouten”. De spanning en de argwaan van de eerste keer waren weg. De vrouwen begonnen spontaan te vertellen, zonder er enige moeite voor te doen rolden we zo in het vervolg van het eigen verhaal. Herinneringen die waren opgekomen naar aanleiding van het eerste gesprek werden verteld en het verhaal werd aangevuld en uitgebreid. De ouderen waren duidelijk verheugd dat we teruggekomen waren en ze nodigden ons met veel plezier uit voor de volgende keer. Bep: “Je kunt niet vaak genoeg komen.” Wies: “Ik heb toch niets te doen”. Aan het einde van het gesprek vroegen we of de oudere het leuk zou vinden om groepsgenoten, vriendinnen of familieleden bij het herinneringsproces te betrekken. We nodigden de bewoonster bovendien uit om foto’s te zoeken voor het volgende gesprek, foto’s die bij het eigen verhaal horen. Na het gesprek kreeg de bewoonster het eigen (uitgebreide) verhaal weer terug om er commentaar op te geven.

De vreugde van het voeren van de gesprekken straalde naar ons over. Het waren geen oppervlakkige gesprekken. Vaak ging het heel diep en was het heel intens. De mensen vertellen hun verhaal op basis van gevoelens: ook als ze feiten en jaartallen benoemen, er zit altijd een gevoel aan vast. Het deed heel veel met mij: ik werd er blij van, soms heel betrokken en bewogen, bij de ziekte van iemand, of door de delicate manier waarop mensen respect afdwingen (ook met het niet-vertelde verhaal). In alle gesprekken ging het steeds weer om de essentie. Er was sprake van een grote waarachtigheid. Ik heb intens genoten van het zingen van liedjes met een bewoonster: het gaf me ook zoveel terug. Ik realiseerde me vaak genoeg: dat is nu deze vrouw met deze levensgeschiedenis en ik ervoer dat ik door het weten van de geschiedenis beter met haar om kon gaan. Ik genoot van de ondeugendheid waarmee nog één keer een verboden liedje gezongen werd. Ik was steeds weer geraakt door de religiositeit van de mensen. Het religieus zijn is iets heel puurs, iets dat wezenlijk van de mensen zèlf is: zij storen zich volstrekt niet aan hiërarchie en normen van de kerk. In de verhalen over hun bedevaarten was het te horen: het gaat om iets anders, een oprechte religiositeit in de mensen zelf. Wat me ook heel erg raakte: veel mensen hebben veel ook niet-leuke dingen meegemaakt in hun leven, bijvoorbeeld in de tijd met de zusters. Maar ze zijn zonder uitzondering allemaal erg mild ten opzichte van personen uit dat verleden. Er is een enorm respect voor de zusters en de mogelijkheden die zij destijds hadden. Niet in de woorden waarmee de bewoners hun verhaal vertellen, maar vooral in houding en gebaar. Kritische vragen zouden volstrekt misplaatst zijn geweest, en zo zijn we er in de gesprekken ook niet mee bezig geweest. Eigenlijk waren het ook niet werkelijk interviews met vragen en antwoorden, de gesprekken waren vooral een uitnodiging om te vertellen. Door onze openheid en het misschien wel niet-vragen is ons veel verteld en is ons enorm veel vertrouwen gegeven. Truus Vullers

Het derde gesprek In het derde gesprek, soms met medebewoners en familieleden bekeken we uitgebreid de foto’s die het levensverhaal van de oudere illustreerden. Soms namen we ook foto’s mee uit het archief van St. Anna, en plattegronden van de gebouwen, van het terrein en de omgeving. We werkten ons door hele stapels fotoboeken heen: de foto’s waren nooit ordelijk ingeplakt, alle periodes en leeftijden zaten door elkaar. Daardoor werd het niet gemakkelijker enige samenhang in de verhalen te ontdekken. Het bekijken van de fotoboeken – meestal liefdevol bijgehouden door familieleden en personeel – was als het kijken naar de stukjes van een oneindig grote puzzel. Het verhaal van de oudere hielp stukjes van de puzzel te leggen. De foto’s waren voor iedereen een onuitputtelijke bron van nieuwe verhalen.

Leentje kijkt me nu af en toe aan tijdens het vertellen. We bekijken samen foto’s en er komen heel wat nieuwe verhalen boven. Een foto over een nichtje met een hondje is aanleiding tot een spraakwaterval. De foto’s zorgen voor nieuwe invalshoeken, nieuwe details, nieuwe herinneringen. Als zowel Margareth als Truus op een bepaald moment weg zijn, zit ik wel een uur lang met Leentje foto’s te kijken, foto’s uit te zoeken en verhalen op te tekenen bij de foto’s. Ons samenzijn is van een vanzelfsprekende gezelligheid. De foto’s bieden de vertrouwde en gekende wereld en er zijn maar weinig vragen nodig om ze tot leven te brengen: Wie is dit? En dat? Waar is dat denk je? Weet je nog wanneer dat is? Wat deed je daar? Hoe was dat voor jou? José Franssen

Medebewoonsters waren in het algemeen nieuwsgierig en geïnteresseerd, ook al vonden sommigen het ook eng, die gesprekken met een vreemde mevrouw. Een aantal medebewoonsters gaven zelf aan ook wel interesse te hebben in zo’n interview. Onze lijst met namen van geïnteresseerden, die ook wel een levensboek wilden maken, groeide. Het project over de levensverhalen gonsde door de gebouwen: er werd gesproken over de interviews, er werd verteld over de ervaringen en medewerkers die erover horen, reageerden zonder uitzondering enthousiast en geïnteresseerd.

Ook na het derde gesprek kreeg de bewoonster het eigen verhaal terug (geïllustreerd met foto’s en afbeeldingen) om commentaar te geven.

Het belangrijkste was voor mij, nu ik terug kan blikken, het opnieuw ontdekken van het grote belang van het willen horen en zien van de ander. Ik realiseer me wat de essentie is van onze contacten met de bewoonsters: ons openstaan voor de ander, onze blijdschap over het mogen horen en optekenen van de verhalen. We probeerden de ander te laten zijn die zij is. Niemand hoefde concessies te doen over wie en hoe zij was en is. Wij hoefden geen concessies te doen aan onze eigenheid en waarachtigheid, de bewoonsters zelf doen dat ook niet: zij zijn die zij zijn. Het is een grondhouding. Dát gegeven deel je met elkaar. Er is het hier en nu, en in dat hier en nu beleef je en voel je het verhaal van de bewoners. Wij respecteerden de eigenheid en de geschiedenis van de ander maximaal. We namen de verhalen zó aan, zoals ze verteld werden. We gingen mee op de stroom van het vertelde, waren open voor wat er zou komen en waren niet bereid te wroeten in wat niet verteld werd of wat niet gezegd wilde zijn (zelfs als we wisten dat delen van het verhaal op andere momenten anders verteld waren). Wij stelden op geen enkel moment duidende of kritische vragen. Wij luisterden. Wij luisterden met hart en ziel naar de persoon die voor ons zat, hadden aandacht voor de persoon en het verhaal. Zelf geniet ik ook intens, als ik gehoord word in wat ik te zeggen heb. Ook de verhalen die telkens herhaald werden, bleven interessant. Ze worden toch nèt een beetje anders verteld, een detail is anders, er wordt iets nieuws bij verteld: in die details werd vaak veel prijsgegeven. Doordat ik alle gesprekken heb meegemaakt, kan ik daar nu nog meer van genieten: de rijkdom van het verhaal is te vinden in de details. Het gaat om de kleine dingen. Ik geniet nu nog meer dan vroeger van het samenzijn met de bewoners. Ik realiseer me dat je dat alleen kunt als je ook werkelijk belangstelling hebt voor het levensverhaal van de ander. Elke dag die ik besteedde aan deze gesprekken met bewoners was fijn. Iedere keer begon ik weer met plezier aan zo’n dag. Door de blijdschap van sommige bewoners kon ik mijn accu vullen. Ik kwam vaak rijker thuis dan ik vertrok. Ik heb er veel plezier aan beleefd. Truus Vullers

Laatste gesprekken In de volgende gesprekken probeerden we te komen tot een afronding. We zochten antwoorden op de volgende vragen: Zijn er nog aspecten van het verhaal, die uitgebreid moeten worden? Zijn alle thema’s die voor de oudere belangrijk zijn, uitgewerkt? Wat ziet de bewoonster als rode draad in het eigen levensverhaal? Waar staat de bewoonster nu en hoe wil zij de toekomst die nog voor haar ligt vormgeven? Ook vroegen we naar de wensen met betrekking tot het eigen levensboek: kleur van de klapper, papier, lettertype, foto’s, afbeeldingen… Wilde en kon de bewoonster zelf meehelpen in het vormgeven van het levensboek? Het proces verliep bij iedereen weer anders. Een enkele keer waren er delen van het verhaal die niet verteld wilden worden door bewoonsters. Sommige vrouwen worstelden met hun geschiedenis. Dat het vertellen van het eigen levensverhaal ook veel betekende ná het officiële samenzijn, hoorden we soms later, als het niet-vertelde verhaal toch ergens, in een intieme relatie met een ander, een plaats had kunnen krijgen. De meeste bewoonsters vertelden echter hun levensverhaal met graagte en plezier: een verhaal in geuren en kleuren.

De laatste bijeenkomsten waren gewijd aan het samenstellen van het eigen levensboek. De fragmenten van het eigen verhaal werden geordend en in een volgorde gezet, foto’s en afbeeldingen werden toegevoegd. Al doende kwamen er soms weer nieuwe verhalen, die ter plekke opgetekend werden en daarna uitgewerkt, goedgekeurd en toegevoegd. Het principe van het verder werken aan het levensboek werd zo zichtbaar en nog eens uitgelegd aan bewoonster, familieleden en personeelsleden. Tijdens de laatste gesprekken was mijn aanwezigheid vertrouwder: de vrouwen herkenden me, vertrouwden me en vertelden verder. Toch bleef er een reserve omdat ik een buitenstaander was. Als Trees in haar agenda een nieuwe afspraak opschreef stond er: Truus en die mevrouw. Bij het afscheid ben ik José van het boek geworden. Ik realiseerde mij dat ook vijf gesprekken nog heel beperkt zijn als het gaat om het aangaan van een relatie en het scheppen van een vertrouwensband, als voorwaarde voor het kunnen vertellen van het eigen verhaal.

Foto’s maken Tijdens een van de laatste gesprekken maakten we foto’s van de bewoonster in de huidige situatie. De foto’s vertellen op welk tijdstip het levensboek is samengesteld en zij laten de bewoonsters zien in hun eigen omgeving. We vroegen hen welke plek hen dierbaar was in huis? Of ze op de foto wilden in de tuin, in de eigen kamer, met hun eigen spulletjes? En hoe ze op de foto wilden? Soms fotografeerden we het bezig zijn met het levensboek in de laatste fase: het uitzoeken van foto’s en het samenstellen van het boek in zijn definitieve vorm. Het was opvallend dat alle vrouwen met graagte en plezier gefotografeerd werden. Vaak gaven ze zelf aan hoe ze op de foto wilden. Bij de poppen, zittend in de eigen stoel, of op de eigen plek, met een handwerk, een speciale omslagdoek om en de rozenkrans in de vingers (“want hier bid ik altijd”), en samen met de vaste begeleidster. De foto’s kregen de vrouwen allemaal zelf, en ze konden kiezen welke foto’s ze mooi (genoeg) vonden voor in het boek. Eén foto werd uitvergroot voor de kaft van het levensboek.

Het teruggeven van het verhaal aan de bewoners in een levensboek, vind ik heel zinvol. Het heeft zin omdat het boek niet iets is, dat straks in de kast ligt en waar niemand iets mee doet, nee, het is juist inspirerend voor de bewoner en voor anderen. Ook het boek helpt anderen echt te luisteren naar de bewoners, dichtbij te komen, sámen beslissingen te nemen. Het levensboek kan het samenspel tussen hulp geven en hulp ontvangen meer diepgang geven en het helpt om plezier te hebben in het eigen handelen. Het levensboek kan een inspiratiebron zijn voor het vormgeven van de relatie. In het dagelijks contact met bewoners wordt veel herhaald, er zijn terugkerende rituelen: de zorg en verzorging. Maar tijdens die rituelen kan het levensverhaal van de bewoners automatisch een plek hebben. Het helpt het contact mee vorm te geven. Het contact bestaat bij de gratie van intimiteit. Er zijn hulpverleners, die dat heel goed begrijpen en die het contact met bewoners van nature goed vormgeven, anderen moeten het leren of hebben nog niet in de gaten dat ze op de goede weg zijn. Het levensboek kan dan ondersteunend zijn. Truus Vullers

In het hier en nu De aanwezigheid, de alertheid en de bereidheid van de ouderen verschilde per keer, afhankelijk van de conditie en de situatie van dat moment. Soms was er veel ruimte en dan was er veel besef zijn van verleden en van het eigen verhaal: het verhaal werd met plezier verteld en uit de herinnering opgediept en het vertellen en praten was activerend en enthousiasmerend. Maar soms leefde de oudere uitsluitend in het hier en nu en leek het eigen verhaal en de continuïteit ervan onbelangrijk. De bewoonster had dan alle energie nodig voor iets dat op dat moment actueel was. Bijvoorbeeld Leentje in de periode waarin haar vriendin en daarna haar broer overleed, Bep in de tijd van haar operaties en ziekenhuisopnames. De fysieke conditie speelde een grote rol. Alle energie werd gebruikt voor de ervaringen die verwerkt moesten worden, het was het verhaal van het hier en nu dat verteld en gehoord moest worden, het levensboek leek van minder belang. En het was ook de mentale conditie op het moment zelf, die belangrijk was: de ene dag kon iemand met meer plezier en helderheid herinneringen ophalen dan de andere. Vooral voor ouderen die dementerend waren, speelde dit een belangrijke rol.

Samen met bewoners? In de praktijk kwam er weinig terecht van het met bewoners samen maken van het levensboek. We kwamen in alle gevallen niet verder dan aanwijzingen, die mij hielpen het boek samen te stellen. Het werd duidelijk, dat continuïteit in het bezig zijn met het levensboek door de meeste bewoonsters niet zelf vormgegeven kon worden (bijvoorbeeld: nieuwe bladzijden toevoegen aan het boek, een foto erin plakken, een stukje verhaal erbij schrijven, een herinnering aanvullen). Daar is structuur en begeleiding van buitenaf bij nodig. Het besef van de waarde van zo’n levensboek en het belang van het werken ermee in het alledaagse leven lijkt echter niet bij alle personeelsleden aanwezig. Werken met het eigen levensverhaal zou standaard opgenomen moeten zijn in de opleiding en de begeleiding van verzorgenden en begeleiders. En er zou tijd voor ingeruimd moeten worden: ook tijd hebben is niet meer vanzelfsprekend in de zorg.

Het levensverhaal teruggeven aan de bewoners Het was soms ontroerend mee te maken hoe bewoners het levensboek in ontvangst namen. Trees begon het boek van a tot z hardop te lezen en zei steeds weer: “Ja, ja zo was het”. Ook Truus begon te lezen. Met de vinger las ze, als een kind dat net heeft leren lezen, woord voor woord sprak ze uit. En daarna proefde ze de woorden die ze gezegd had, om ze vervolgens te herkennen. “Ja”, zei ze dan en dan vertelde ze het verhaal nog een keer na in nieuwe woorden, vaak met weer nieuwe details. De oneindigheid van de mogelijkheden van het aanvullen van het verhaal in het levensboek werden daardoor wel heel erg helder geïllustreerd. Truus zong elk liedje opnieuw: de liedjes las ze beduidend sneller dan de tekst. Telkens weer keek ze op van het boek en vroeg: “Is dat voor mij? Wat geweldig, wat mooi, ohhh…..is dat voor mij…?” Bij elke foto begon ze een nieuw verhaal.

Loyaliteit Het was opmerkelijk hoe groot de loyaliteit was van bewoners en personeel naar het instituut en de geschiedenis van Sint Anna. Eigenlijk vertelde iedereen onverbloemd, dat de situatie de laatste jaren in veel opzichten alleen maar slechter was geworden (minder tijd voor het individu, meer administratieve rompslomp zonder meerwaarde, minder collegialiteit en saamhorigheid, meer doorstroom van personeel, minder continuïteit in het contact met personeel en bewoners), maar niemand wilde dit echt hardop en zwart op wit gezegd hebben. Verschillende beelden werden bij herhaling geschetst. Zoals het beeld van de jonge vrouwen die de bewoonsters ooit waren, die hard, heel hard moesten werken: er werd schoongemaakt, gekookt, gepoetst, en verschillende vrouwen hadden taken in het mee verzorgen van kinderen of andere bewoners. Over deze tijd zeggen de vrouwen dat het zwaar maar goed was: ze werkten sámen met de zusters, hadden duidelijke taken en een zinvol bestaan. Zij betekenden iets voor anderen die er minder goed aan toe waren dan zijzelf. Toen de zusters weggingen weg, en er verzorgenden kwamen, waren de bewoonsters al hun verzorgende taken kwijt, ze waren ineens tot patiënten gebombardeerd en mochten alleen nog maar naar de therapie. Koffie zetten, poetsen, opruimen, voor anderen zorgen, het mocht allemaal niet meer, zelfs een schilderij mochten ze zelf niet meer ophangen aan de muur. Anderen bepaalden hoe hun leven eruit zag. Sommige bewoonsters zijn nóg ontredderd, als ze erover vertellen. En nu? “Nu zijn we oud,” zegt een bewoonster, “nu kúnnen we het niet meer zelf, omdat we het niet meer zien, omdat we op looprekken moeten steunen, en nú moeten we ineens weer zoveel mogelijk zelf doen: het ontbijt verzorgen, wassen, orde scheppen in huis, onze vrije tijd indelen… Nu we niet meer kunnen werken, moeten we het zelf uitzoeken, want er is te weinig personeel! Het is net de omgedraaide wereld.”

Verschillende rollen bij het maken van het levensboek

De bewoonster De oudere bewoonster staat natuurlijk centraal in het hele proces van het vertellen van het levensverhaal en het maken van een levensboek. Zij is degene die vertelt en die de anderen een blik gunt in haar geschiedenis. Belangrijk is, dat zij dat graag doet, dat ze het fijn vindt om zich dingen te herinneren. Zij moet weten, dat ze niet álles hoeft te vertellen, dat het verhaal van háár is en dat ze dingen voor zichzelf kan houden. Het gaat om wat ze wèl wil vertellen. In de loop van het proces, als ze steeds haar eigen verhaal ter goedkeuring voorgelegd krijgt, wordt dit principe steeds duidelijker. Het gaat bij het optekenen van het levensverhaal om iets fundamenteel anders dan het in alle volledigheid optekenen van gegevens die voor begeleiding en behandeling van belang zijn. Het gaat om het verhaal zoals de bewoonster zich dat herinnert of wenst te herinneren, het verhaal waarin voor haarzelf haar identiteit tot uitdrukking komt, een subjectief en met eigen emoties ingevuld verhaal (dat zijn betekenis ontleent aan het optekenen in het hier en nu: het verhaal is een momentopname).

De interviewster De interviewster moet werkelijke belangstelling hebben voor de unieke verhalen van de ouderen. Zij moet geduld en uithoudingsvermogen hebben om de ouderen te volgen in hun tempo, moet respect hebben voor wat de oudere vertelt én voor wat zij niet vertelt.

De interviewster moet de verhalen van de ouderen zo letterlijk mogelijk opschrijven, met respect voor de eigen taal van de bewoners. In de uitwerking moet het karakter van die eigen taal en ook van de taalmogelijkheden van de oudere zichtbaar blijven. Dat betekent dat je als interviewster wel ordent en bijeenzet, zinnen grammaticaal correct maakt, maar dat je niet heel andere woorden gebruikt, andere zinswendingen of andere uitdrukkingen. Als interviewster moet je je eigen verhaal, je eigen interpretaties en je projecties kunnen scheiden van het verhaal van de bewoners. Je moet onbevangen kunnen luisteren en niet méér te weten willen komen dan de bewoner bereid is prijs te geven. Vragen om details of aanvulling kunnen wel, nieuwsgierige vragen naar méér of vanuit een interpretatie kunnen niet. In feite volg je als interviewster het verhaal dat de bewoner wil en kan vertellen. Algemene ijkpunten zijn er wel voor het stellen van de vragen, maar die zijn meer gericht op het vertellen van de feiten dan op het interpreteren van die feiten.

Als interviewster van buiten moet je kunnen accepteren dat er geen werkelijke relatie kan ontstaan. Voor éven misschien, maar je blijft een persoon van ‘buiten’, zeker voor bewoners die ongeveer hun hele leven binnen de instelling hebben doorgebracht. Je blíjft ook niet, dus er is ook geen enkele reden waarom bewoners zich aan je zouden hechten. De interviewster blijft dus voor de meeste bewoners ‘de mevrouw’ die van buiten komt, die bij de ondersteunster hoort en die haar werk doet. De werkelijke relaties zijn die met de vaste begeleidster of begeleider en de relatie met de ondersteunster, die de belangrijke brugfunctie vervult tussen het instituut en de buitenwereld. De rol van de interviewster is een dienende: zij is het instrument dat ervoor zorgt dat de bewoner het eigen verhaal terugkrijgt in een levensboek.

De ondersteunster De ondersteunster is degene die de brug slaat tussen de bewoner en de interviewster. Zij is iemand die zowel binnen de instelling een vertrouwde persoon is als die buiten de instelling functioneert. Zij is de bemiddelaar, zij kent de bewoner en is eerste aanspreekpunt voor de bewoner. In eerste instantie zal de bewoner vooral aan haar het eigen verhaal vertellen. De bewoner heeft er meer belang bij het verhaal te vertellen aan de haar vertrouwde personen (ondersteunster, vaste begeleider of begeleidster) dan aan de interviewster. Zij zijn ook diegenen die verder gaan met de bewoner binnen de instelling, de interviewster verdwijnt weer uit het beeld.

De vaste begeleider of begeleidster De vaste begeleider of begeleidster van de bewoonster moet betrokken zijn en geïnteresseerd in het levensboek en in het levensverhaal van de bewoonster. Meestal weet hij of zij al hele delen van dat eigen verhaal, maar door het interview komen er allerlei nieuwe fragmenten, details en gebeurtenissen bij. De vaste begeleiding moet het belang van het levensboek voor de bewoner kunnen zien, ook voor het vormgeven van de communicatie met de bewoners. Hij of zij moet in staat zijn de bewoner te stimuleren het levensboek als een groeiend geheel te zien: er kan altijd weer iets aangevuld worden, toegevoegd. Daarom is het ook zinvol en nodig dat de vaste begeleider of begeleidster aanwezig is bij de gesprekken met de bewoonster: hij of zij kan de continuïteit in het proces waarborgen. Als de bewoonster na de gesprekken nog met het een en ander zit te worstelen, als er plotseling nieuwe herinneringen komen bovendrijven, als het levensverhaal meer dan gewoonlijk onderwerp van gesprek is voor de bewoner (want de interviews stimuleren natuurlijk het bezig zijn met de herinneringen), dan is hij of zij aanspreekpunt. Het gesprek gaat voortdurend verder, met de begeleiding, misschien met medebewoners of met familieleden.

Van interviews en levensboeken naar een boek en daarna Om de levensverhalen van de bewoonsters in een boek op te nemen hadden we natuurlijk hun toestemming nodig. Het is tenslotte hun verhaal dat de wereld ingaat. Niet alle foto’s konden opgenomen worden in het boek, dus er moesten beslissingen genomen worden: welke foto’s wel en welke foto’s niet? Het was nog een hele uitzoekerij, want in welk fotoalbum zaten ook al weer welke foto’s? En hoe zat het met de privacy? We moesten toestemming vragen aan de mensen die op de foto’s te zien zijn. En zo kwam in het boek alles er weer nét een beetje anders uit te zien dan in de levensboeken, de verhalen moesten bijgewerkt worden, zodat de tekst ook voor vreemden te begrijpen was.

Met het verschijnen van het boek is de volgende fase in het project aangebroken. Want het is de bedoeling, dat het niet blijft bij de 8 levensboeken die ontstaan zijn. Er zijn al genoeg ouderen die te kennen hebben gegeven dat ze ook een interessant levensverhaal hebben, ouderen die ook wel zo’n levensboek willen en die het heerlijk zouden vinden om de speciale aandacht te krijgen die verbonden is met het vertellen van het eigen verhaal, met het bekijken van alle foto’s en het terugblikken op een heel leven. Familieleden en personeelsleden zijn geboeid door de nu uitgegeven verhalen: tijdens de presentatie van het boek zaten overal mensen met een opengeslagen boek op schoot! Iedereen is het erover eens: het boek is práchtig. Ook na de presentatie kunnen bewoners en personeelsleden het boek bekijken: in elke groep en woonkamer ligt het op tafel. Er wordt in gebladerd, de foto’s worden bekeken en er komen meteen alweer nieuwe verhalen op de proppen, die verteld willen worden. Het zou geen enkel probleem zijn om nóg een boek met levensverhalen en foto’s te vullen! Het is de reactie waarop wij gehoopt hebben. Want we wilden met het boek zowel bewoners als familieleden als personeel van St. Anna stimuleren om zich intensiever bezig te houden met hun eigen verhalen! Wij wilden laten zien hoe leuk het kan zijn met dat eigen verhaal bezig te zijn.

José Franssen (13-12-2013: Bewerking van een artikel dat ik schreef in juli 2005)