Week 10: Deel zijn van een levensketting
(spin in een web van familie)
Mijn vader werd geboren op de 28ste september van het jaar 1899 in Schiedam, beter bekend als Zwart Nazareth, een kil rooknest aan de monding van de grootste rivier van het land. (…) De mensen leefden er grotendeels van de jeneverfabrieken. (…)Mijn vader was er eentje van een tweeling, Catrinus en Catrien, de zesde en zevende in een gezin dat uiteindelijk tien kinderen zou tellen. (…)Mijn vader was bijna een halve eeuw oud toen ik geboren werd. Ik was een echt nakomertje, een toegift ter gelegenheid van de bevrijding, en zijn jonge jaren lagen toen al zo ver achter hem dat hij er zelden of nooit over sprak. Wat dat betreft heb ik hem slecht gekend.Hij was afkomstig uit een typisch Schiedamse middenklasfamilie. (…)Het waren zwijgende ambachtslieden, de Makken, en ze werkten lang en hard. Ze waren in de achttiende eeuw schipper en zalmvisser op de Maas, en vanaf het begin van de negentiende eeuw maakt het Schiedamse gemeentearchief melding van een zeilmakerij plus touwbaan aan het Hoofd. Sindsdien waren er altijd zeilmakers in de familie. Een scherpe scheiding tussen patroon en knecht was er nog niet in dit soort bedrijven. De Makken waren wel eigenaars, ze genoten zelfs een zekere welstand, maar ze werkten hard mee, maakten vuile handen, en maatschappelijk stonden ze dichter bij de arbeiders dan bij de hogere standen.De oudste broer van mijn grootvader had een kruidenierszaak, met grote ramen en een mooie snijmachine, heel modern voor die tijd. Een andere broer was blokmaker, een derde was beurtschipper op Amsterdam en een vierde was boekhouder. Hij was de eerste van de familie die ’s ochtends vroeg, op een vaste tijd, weer thuiskwam. Hij moet ook de eerste zijn geweest die iets gekend heeft van vrije tijd, hoe weinig en gering dat ook geweest zal zijn zin onze ogen. In: Geert Mak: De eeuw van mijn vader. Atlas, Amsterdam, 1999.
1- Als we de sporen van het verleden gaan volgen, komen we onherroepelijk uit bij onze familie en voorouders. Niet alleen onze ouders, maar ook grootouders en de generaties die vóór hen leefden, hebben ons leven mee bepaald. Het maakt wel wat uit of je geboren wordt in een boerenfamilie op het platteland, in een bakkersgezin in de stad, in een intellectueel gezin of in een kunstenaarsfamilie in Amsterdam. En in een familie met veel familietradities en gemeenschapszin, waarin de familieleden een band met elkaar onderhouden, is het anders opgroeien dan in een gezin waarin daar geen of veel minder sprake van is. Voor sommigen gaat de zoektocht naar het eigen levensverhaal verder dan het eigen verhaal. Zij gaan ook op zoek naar het verhaal vóór het eigen verhaal, raken gefascineerd door verhalen van oma’s en opa’s, doen onderzoek naar de leefomstandigheden in een andere tijd, maken een stamboom en reizen naar steden met archieven en doopregisters van kerken om daar nog meer gegevens te vinden over de voorouders. De meeste mensen zijn wel in staat het familieplaatje te reconstrueren als het gaat om het gezin van herkomst, ooms en tantes, neven en nichten, kinderen en kleinkinderen. Moeilijker wordt het soms als het gaat om de generatie van de grootouders, hún broers en zussen en degenen die vóór hen leefden. Toch lukt het sommigen, het familieplaatje te reconstrueren tot drie of vier eeuwen terug. In dit soort onderzoek, zeker als het gaat om niet meer levende voorouders, zijn het vooral de feiten, die boven water komen. En het is waar: nog vóórdat je geboren bent, is je levensverhaal al begonnen. Je bevindt je midden in een groot netwerk van degenen die vóór jou leefden, degenen met wie je leefde en leeft en degenen die na jou komen en die je zullen overleven. Je maakt deel uit van een levensketting, die voor je geboorte al bestond en die na jouw dood verder zal gaan.Je familie is een onuitputtelijke bron van verhalen!
Door na te denken over je wortels en de wijze waarop jij een plek hebt in een groter familieverband, overzie je eigenlijk al heel je leven. In die zin is deze oefening een overzichtsoefening. Net als de foto-oefening uit week 6 is de oefening van deze week er een waar je een heel jaar mee bezig kunt zijn. Probeer dus niet uitputtend te zijn, maar zie de opdrachten als mogelijke ingangen naar één puzzelstukje van je eigen levensverhaal. Kies een thema dat je nú boeit, en werk dat uit. Laat de rest gerust liggen. Je kunt er altijd later weer op terugkomen!En pas op: schrijf alleen de verhalen die je graag vertelt! Want familie kan ook een bron zijn van verdrietige verhalen. Bepaal zelf de grenzen van je mededeelzaamheid, ook aan jezelf!
2 - Laat je gedachten gaan over jezelf als een spin in het web van jouw familierelaties.Teken, als je het behulpzaam vindt, een eenvoudige stamboom om zo het familieplaatje concreter te maken. In de stamboom geef je geboorte- en sterfdata, huwelijksdata en andere verbintenissen (samenwonen, scheiding) aan. Zet jezelf in het midden van het web en naast je broers en zussen: boven jou komen ouders, grootouders en andere voorouders, onder je komen je eigen kinderen en kleinkinderen, als die er zijn.
Voorouders: Wie waren jouw voorouders? - Is er iets bekend over vroegere generaties? - Waar kwamen jouw voorouders vandaan? - Wat deden ze? - Welke sociale positie hadden ze? Was macht en aanzien belangrijk in de familie? - Was bezit belangrijk in de familie? - Kom je uit een geslacht waarin het beroep steeds doorgegeven werd? - Welke waarden en normen golden in de familie? - Zijn er foto’s of andere afbeeldingen van voorouders? - Bestaat er een stamboom van de familie?
Ouders: Kun je iets vertellen over je ouders? - Welke beroepen hadden ze, voordat ze met elkaar trouwden? - Waren of zijn jullie een hechte familie? Ontmoeten jullie elkaar vaak? - Kun je iets vertellen over je ooms en tantes? Wie springt er uit voor jou? Met welke ooms en tantes had je een goed contact? Welke oom en tantes ging je uit de weg? - Wat namen jouw ouders mee aan belangrijke waarden en normen in jullie gezin? En welke dingen waren in jullie familie anders dan bij ooms en tantes? Waar weken jouw ouders af van familietradities? - Leven je ouders nog? - Kun je een portret schrijven van je vader? - Kun je een portret schrijven van je moeder? - Wat heb je aan je ouders te danken? Wat heeft je familie je aan goede dingen gebracht? - Waar heb je afstand van genomen? - Welke grote familiegebeurtenissen hebben jullie familie beïnvloed?
Eigen generatie: Heb je broers en zussen? - Kun je een portret schrijven van één van je broers of zussen? - Het hoeveelste kind ben jij? Wat betekent dat voor je? - Had je contact met neven en nichten die net zo oud waren als jij? - Welke herinneringen heb je aan familiebijeenkomsten? - Heb je een geliefde, verloofde, intieme relatie? Ben je getrouwd? - Hoe is je verhouding met de familie van je geliefde?
Kinderen: Heb je zelf kinderen? - Zorg je voor kinderen die op een andere manier in je leven zijn gekomen? - Wat betekent het voor je om kinderen te hebben? - Kun je een portret schrijven van één van je kinderen? - Als je kinderloos bent: is dat een bewuste keuze of had je het anders gewenst?
Kleinkinderen: Heb je kleinkinderen en misschien zelfs achterkleinkinderen? - Wat betekent dat voor jou? - Hoe is je contact met hen? - Kun je een portret schrijven van één van je kleinkinderen?
Schrijf naar aanleiding van bovenstaande vragen trefwoorden op, vang herinneringen die voorbij komen, zoek naar concrete familieverhalen, en ervaar waar je naartoe getrokken word. Ligt je belangstelling (nu) bij je voorouders, wil je iets kwijt over je ouders of over het gezin waarin je opgroeide, wil je iets vertellen over je broers of zussen, of gaat je aandacht uit naar je eigen ouderschap en je eigen kinderen en kleinkinderen? Kies één van de bovenstaande vijf invalshoeken.
3 - Zoek nu meer herinneringen en associaties bij het door jou gekozen thema. Maak een associatiecluster, zo uitgebreid mogelijk, liefst op een groot papier.Associeer net zo lang totdat je weet waarover je wilt schrijven.
4 - Schrijf nu je verhaal. Dat kan een wat algemener verhaal zijn naar aanleiding van het door jou gekozen thema (bijvoorbeeld over de relatie die je hebt met je ooms en tantes, of met je broers en zussen, of over de familie waarin je geboren bent en wat je weet over je voorouders), maar je kunt ook één aspect uitwerken, bijvoorbeeld een portret schrijven van één persoon.
5 - Schrijf daarna een brief aan een goede vriendin (of aan de mensen uit je schrijfgroep), waarin je vertelt uit welke familie je komt en wat dat voor jou betekent. Denk daarbij aan jezelf als onderdeel van een grotere familieketen, als schakel tussen degenen die vóór jou genoren zijn en degenen die na jou kwamen. In die brief ben je vrij om allerlei aspecten uit de bovenstaande vragenlijst te belichten. Bekijk wat er voor jou uitspringt, wat je van belang vindt.
6 - In een groep: lees aan elkaar de verhalen en de brieven voor.Luister en geef geen commentaar op de verhalen van de anderen. Laat de teksten helemaal voor zichzelf spreken.
7 - Wat je nog meer kunt doen:Maak een eenvoudige stamboom van de familie waarin jij geboren bent. Op de website van het Centraal Bureau voor Genealogie (www.cbg.nl ) vind je onder het kopje Onderwijs een lesbrief over het maken van je stamboom in foto’s, en lespakketten over het maken van een stamboom (basisonderwijs: De stamboom in de klas 1; voortgezet onderwijs: De stamboom in de klas 2). Gedeeltelijk te downloaden. Als beginner kom je daar een heel eind mee. - Maak een genogram. Een genogram is een tekening (veel gebruikt in de hulpverlening) waarmee je de structuur van het gezin van herkomst in kaart brengt (te beginnen bij het gezin waarin je als kind geboren bent, en uit te breiden naar de gezinnen van je ouders en van degenen die na jou komen). Via symbolen worden de verschillende (soorten) relaties weergegeven. Kijk voor meer informatie in het boek van Gabriël Prinsenberg: De tocht door het labyrint. Biografisch werken als begeleiding op de levensweg. Servire, Utrecht, 1993, bladzijde 138 e.v. - Zoek foto’s van voorouders en schrijf portretten van die voorouders. - Zoek een familiefoto die je aanspreekt. Of stel in gedachten je eigen familiefoto samen: fantaseer over een familieopstelling voor een foto. Beschrijf dan die foto. Gebruik als inspiratiebron de beschrijving van een trouwfoto, van Anita Brookner, onder 8. Andere inspiratiebron: de zaterdagbijlage van NRC Handelsblad, waarin wekelijks een familiefoto wordt afgedrukt en een van de personen op de foto het verhaal vertelt bij het beeld. - Schrijf een brief naar je ouders over je plaats in de familie. - Lezen: van Marijke Hilhorst: Hoe schrijf je een familiegeschiedenis? Augustus, Amsterdam, 2008en van Tanny Dobbelaar: Familieverhalen. De kunst van het schrijven over je naasten. Ambo, Amsterdam, 2011.
8 - Voor meer inspiratie:
Asta had haar lichte huid te danken aan haar Europese voorvaderen, die de kinderen die ze verwekten bij inlandse vrouwen hadden erkend, waarmee ze hen officieel afzonderden van hun inheemse verwanten. (…) Asta’s vader, Albertus Johannes Freriks, was een voorkomende verschijning. Op de enige bewaard gebleven foto van hem draagt hij een wit colbert, een wit overhemd en een zwart vlinderdasje (…). Albertus groeide op in de buurt van Soerabaja’s bovenstad. Daar woonden de allerrijksten, in koele villa’s met open voor- en achtergalerijen. Niet ver ervandaan bezat de familie Freriks, een welgesteld, streng katholiek geslacht van Indo-Europeanen, een statig herenhuis. (…)Clementine Dorothea Leenderts, het meisje waarop Albertus vlak voor de Eerste Wereldoorlog zo hevig verliefd was geworden, kwam uit een Indo-Europees gezin met zes kinderen. Misschien was haar vader nog net geen ‘kleine boeng’, zoals men de groep Indo’s noemde die het armst was, maar schrikbarend gewoontjes vonden Albertus’ ouders de vader van Clementine wel. (…) De ouders va Clementine mochten dan wel netjes en alleraardigst zijn, maar een jongen uit een rijk geslacht, zo vonden Albertus’ ouders, hoorde het niet aan te leggen met een meisje uit Peneleh, ook als was ze Indisch. (…)Maar Albertus hield voet bij stuk. Dit was de vrouw met wie hij zijn leven wilde delen, of zijn ouders het daar nu mee eens waren of niet. Na het beëindigen van zijn studie aan de Burgerlijke Avond School zocht hij een baan, zodat hij kon trouwen met zijn zestienjarige verloofde. (…)Het duurde niet lang voordat er nageslacht kwam. Voor iedere bevalling keerde Clementine terug naar haar moeder in Peneleh. Ze zou er vijf kinderen baren: Gemma, Erna, die op tweejarige leeftijd overleed na een val op een steen, Asta, Johannes en Celustinus, die Tis werd genoemd. Asta werd geboren op 2 augustus 1917. In: Eveline Stoel: Asta's ogen. De levenskracht van een Indische familie. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2010.
Hier heb je Sofka op een trouwfoto: ik neem tenminste aan dat het om een huwelijk gaat, al zijn de bruid en bruidegom niet te zien. Sofka staat er kaarsrecht en onverbiddelijk bij, haar schouders naar achteren en haar hoofd fier omhoog, zoals dat ook in de twee generaties voor haar gebruik was. Zij draagt een prachtige, met parels bestikte japon en een veer van een zilverreiger in het haar. De veer moet aan een hoed zijn bevestigd, maar de hoed gaat schuil achter haar kapsel, dat op zichzelf al de vorm van een hoed heeft. Achter haar staan haar twee dochters, ook mooi, maar ze zien er merkwaardig teringachtig uit; misschien dat die indruk nog versterkt wordt door die smekende glimlach en die grote ogen. De dochters zijn in het wit, met linten in hun lange haar, en ik weet dat die rood waren. Sofka’s oudste zoon, haar trots en vreugde, glimlacht zorgeloos, ook dan al een luie veroveraar. Met zijn witte strikje en jacquet heeft hij iets van een dirigent. Hij staat tussen de beide meisjes in, eigenlijk eerder een chaperon dan een broer; er zouden ook nog heel wat gelegenheden volgen waarbij hij die rol zou vervullen. De ziekelijke, met zorg omgeven jongste zoon is nergens te bekennen, of hij moet al een van die aandoenlijke kinderen zijn die in kleermakerszit op de voorste rij zitten en die eruitzien alsof hun dagen geteld zijn; de meisjes met onvoorstelbaar lang haar en met een tuiltje bloemen in hun hand geklemd, de jongens in een lange broek en een jasje van een satijnachtige stof, met larmoyante blik naar de fotograaf starend. Ja, die daar rechts moet Alfred zijn. Om hen heen zitten de minder aanzienlijke leden van het gezelschap, aangetrouwde familie: een gezette en ook al met parels getooide vrouw, een paar joviale mannen, een jeugdige vrouw met een jabot van golvend kant en een vastberaden gelaatsuitdrukking, en helemaal links een knap meisje met een vogelgezichtje dat onopvallend naar het midden probeert te dringen.Het lijkt alsof geen van al deze mensen er zo onbetwistbaar recht op heeft op deze foto te staan als Sofka. Het is net alsof zij dat hele stel op de wereld heeft gezet, maar nu ze dat eenmaal achter de rug heeft, ternauwernood nog een gedachte aan hen wijdt. Ik weet dat dat ook zo is. Zij staat de foto uit te staren, langs de aansporingen van de fotograaf heen, haar ogen afstandelijk en zonder een zweem van een glimlach, alsof zij over haar unieke lotsbestemming peinst.Vergeleken bij haar tijdeloze gelaatsuitdrukking verklapt de smekende glimlach van haar dochters nu al duidelijk wat de toekomst voor hen in petto heeft. En dan die met zorg omringde zoons, die duidelijk de goedkeuring van hun moeder kunnen wegdragen, bij hen zie je ook zoiets dat om narigheid lijkt te vragen. (…) En nu zie ik dat het inderdaad een trouwfoto is. De bruid en bruidego stonden daar al die tijd al precies in het midden, zoals het hoort. Een knap stel. Maar levenloos, stereotype figuren. Over de schouder van de bruidegom staart Sofka, die misschien ergens op staat, voor zich uit, met de toekomst van haar gezin voor ogen. In: Anita Brookner: Familie en vrienden. vertaald it het Engels door M. Lindenburg. Contact, Amsterdam, 1991.
Dit beeld van de opeenvolging der generaties: een reeks die zich in het duister van de tijd verliest, ouders, kinderen, kleinkinderen, tot in het oneindige bezig elkaar de last door te geven die ieder van de voorgangers heeft ontvangen, vermeerderd met eigen onlust, soms door individuele werkzaamheid in gewicht verminderd. Wij kunnen onze kinderen geen grotere dienst bewijzen dan door onze bagage op vodden en oud roest te sorteren. In: Hella Haasse: Zelfportret als legkaart. Querido, Amsterdam, 1954.
José Franssen