Week 23: Ons vervoermiddel was een scooter, een lichtgroene, zware Lambretta
Rollend materieel/ Reizende op u aan ben ik per trein. / Komen en gaan hebben elkaar gevonden. / Ik word door ijzer met het doel verbonden / en de beweegreden moet daar al zijn. / Zodoende kan ik voor het raampje mijn / aandacht bepalen bij het strakke wonder / der vele schijnbewegingen, waarzonder / ik trouwens nimmer zou vertrokken zijn. / Woonsteden balanceren om een spil, / die zich verzet waarheen mijn oog het wil. / Seinwachterhuisjes dobbelen voorbij / de teerling van de spoorwegmaatschappij. / Tegen de horizon schuiven de bossen / Alvast naar voren om u in te lossen. In: Gerrit Achterberg: Verzamelde gedichten. Querido, Amsterdam, 1963.
1 - Ieder mens verplaatst zich en in ieders leven spelen vervoermiddelen een rol. Voor de een is het openbaar vervoer een uitkomst, de ander wil het liefste in de eigen auto van a naar b. Voor sommige mensen is het vervoermiddel noodzakelijk. In ieders leven speelt vervoer een rol in het alledaagse leven: we gaan naar school, naar het werk, we reizen naar vrienden en familieleden en gebruiken vervoermiddelen om onze boodschappen te halen. Vervoermiddelen zijn ook belangrijk als het gaat om vakanties en het maken van mooie reizen. Zoek in tijdschriften en in je foto-albums afbeeldingen van de vervoermiddelen die voor jou een rol speelden in je leven. Maak een kleine expositie van vervoermiddelen die bij jou horen of hoorden. Denk aan: speelgoedautootjes, step, driewieler, fiets, rolstoel, rollator, scootmobiel, bromfiets, scooter, motor, auto, bestelauto, vrachtwagen, bus, trein, tram, riksja, paard en wagen, vliegtuig, helikopter, luchtballon, en misschien nóg andere vervoermiddelen.
2 - Denk dan na over de rol van vervoermiddelen in jouw levensverhaal en noteer herinneringen en associaties:Woonde je in een stad of een dorp als kind? Was er veel of weinig verkeer? Kwamen er auto’s en fietsers door de straat? Was er een bus of tram voor je deur of in de buurt? Of herinner je je vooral landbouwvoertuigen? / Herinner je je de geluiden van het verkeer van vroeger? Waren die anders dan nu? / Herinner je je de geuren van het verkeer van vroeger? Waren die anders dan nu? / Kun je je nog paard en wagen herinneren? De schillenboer? / Was er bij jullie thuis een auto? Welke? Kun je je herinneren dat er een auto kwam? Hoe vond je het om in de auto te zitten? / Wanneer heb je leren fietsen? Kun je je nog herinneren hoe dat ging? Wie leerde je fietsen? Kreeg je een eigen fiets? / Hoe ging je naar school? Lagere school, middelbare school? / Reisde je als kind ook met de bus, tram, trein of vliegtuig? / Herinner je je nog stoomlocomotieven? / Hoe reisde je later? / Heb je op een brommer gereden? Op een scooter? Op een motor? / Heb je je rijbewijs gehaald? Hoe ging dat? / Heb je een eigen auto gekocht of gehad? Welke speciale herinneringen heb je aan je auto’s? Had je een lievelingsmerk of een lievelingsauto? / Heb je wel eens in de file gestaan? / Heb je een vervoermiddel uit pure noodzaak? Rolstoel, rollator? Welke speciale herinneringen heb je in dit verband? / Heb je al eens op een boot gezeten? Veerboot, zeilboot, roeiboot, lijnschip, vakantieboot? / Heb je een vaarbewijs? / Heb je wel eens gevlogen? Weet je nog dat je de eerste keer per vliegtuig reisde? Hoe was dat? Heb je speciale vliegherinneringen? / Hoe reis je nu? Is dat anders dan vroeger? / Wat zou je nog willen meemaken als het gaat om vervoer en verplaatsing?
3 - Kies nu één verhaal of herinnering uit, en associeer verder om dat verhaal in beeld te krijgen. Gebruik je zintuigen en de wie – wat – waar – wanneer – waarom –vragen:Wie speelde een rol in die herinnering? /Wat gebeurde er precies? / Waar was het? / Wanneer was het? / Waarom gebeurde het?Schrijf alles op wat je te binnen schiet, in een cluster of op een andere manier. Schrijf nog geen verhaal maar verzamel eerst zoveel mogelijk materiaal.
4 - Schrijf nu het verhaal over of naar aanleiding van een voertuig in jouw leven. Geef het verhaal een titel.
5 - In een groep: Lees aan elkaar de verhalen voor.
6 - Wat je nog meer kunt doen:
Een variatie: je kunt het thema Vervoermiddelen vervangen door het thema Reizen. Het accent komt dan wat minder te liggen op het vervoermiddel, en meer op de reis zelf. En je gaat dan op zoek naar herinneringen aan de reizen die je maakte in je leven.Je kunt de oefening zo specifiek maken als je wilt: schrijf bijvoorbeeld over je herinneringen aan autoreizen, aan fietstochten, aan treinreizen. Ik weet nog dat ik in 1995 in het kader van cursussen Reizen in verhalen, over het schrijven van reisverhalen, de Eerste Nederlandse Treinschrijfdag organiseerde. Een hele dag toerde ik met mijn schrijfgroep door het land, trein in trein uit, en we schreven over onze eerste treinreizen, over medereizigers, over gebeurtenissen die zich in treinen afspeelden, over onze mooiste of langste treinreizen en andere treinherinneringen.(Zie: José Franssen: Reizen in verhalen, Een bijlage over het schrijven van reisverhalen bij het tijdschrift Schrijven. Jaargang 3, nummer 3, mei/juni 1999. In deze bijlage staan veel oefeningen.) - Schrijf een portret van jezelf als reiziger. - Schrijf over een bijzondere ontmoeting tijdens een reis.
7 - Voor meer inspiratie:
Onze eerste auto. Wat ik mij zelfs niet kon voorstellen, gebeurde: Jack had een auto gekocht! Zoals gewoonlijk kwam hij er gewoon mee thuis. Nou ja, thuis… het ding ging het huis niet in en ook niet in de kleine tuin, ‘het’ stond gewoon voor de deur in de straat. De auto, nu zou je hem die naam niet meer geven, was van karton. De buren uit de straat en ik met kleine Jack op mijn heup, dromden voor de deur bijeen om onze nieuwe aanwinst te bekijken. Een auto! Hij was grijs gemailleerd en erg klein. Maar… hij had wielen!En Jack, een duivelskunstenaar wat motoren betreft (hij had altijd motor gereden), zou deze auto piekfijn in orde maken. Dus werd hij eerst gesloopt. Deuren, ramen, motorkap, alles werd gedemonteerd, ook het binnenwerk en de motor natuurlijk. Het merk? Wel, een DKW met een tweetaktmotor, een Duitse oorlogsauto. Toen alle gesloopte onderdelen op de stoep lagen, begon het echte werk pas. Iets met rood. De bekleding werd met rood doek overtrokken, de deuren aan de buitenkant ook. Met de pianospuit werden de buitenkanten bewerkt, zodat je die onduidelijke grijze kleur niet meer zag. De motor werd gereviseerd, en uiteraard de wielen ook. Hij was er dagen mee bezig.Vol ongeduld wachtten de kleine Jack en ik op de dingen die komen gingen. Wij zouden auto kunnen rijden en dat terwijl nog helemaal niemand in onze straat een auto had.Eindelijk was het zover: Jack ging proefrijden. Hij reed onze straat uit, de Heerderweg af en was buiten zicht. Het duurde lang voordat ik het takketak weer voor de deur hoorde. Maar zondags gingen we toch een tochtje maken; wij mochten mee. Jacky was nog te klein om het allemaal te bevatten.Mettertijd is deze auto vervangen door andere exemplaren, maar we hadden vanaf toen altijd een auto. Soms was dit ook een twistpunt in ons huwelijk, want de auto was een ding dat meer nodig had dan Bruin kon trekken. Maar die auto wás er, want je kon niet zonder, toch?Jopie Tilly in: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.
Met de korf vol fijne spullen loop ik twintig minuten over een veldweg. Van veel kanten komen er mensen, meestal vrouwen. Bij de halte is het wachten op de tram. Als deze met veel lawaai aankomt, stappen we in. De stoom nemen we voor lief. In de stad lopen we samen naar de marktplaats. (…)Langzaam komt de tijd om naar huis te gaan. Er worden nog wat inkopen gedaan, dingen die in het dorp niet te krijgen zijn, en soms is de korf dan weer half vol.In groepjes gaan we weer naar de stoomtram. Nu kijk ik naar buiten en ik zie de dorpen en velden aan me voorbij gaan. ’s Morgens is de spanning te groot om deze dingen te zien. Jeanne Last-Frijnts in haar verhaal Marktdag. In: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.
Thuiskomen. Pas getrouwd woonden we in de diaspora, ver van familie en vrienden, in het roomse land. Alle dorpen ten zuiden van de lijn Meehr, Margraten en Vaals hoorden tot Dirks werkterrein. De hervormde gemeente was groot, gemeten naar oppervlakte, het ledenaantal was gering. Na de drukke dagen van Kerstmis tot Nieuwjaar, met zoveel diensten en sociale verplichtingen, gingen we eruit, naar het westen, naar de wereld waar we iedereen op straat en in de winkels zomaar konden verstaan. Naar huis gaan was een expeditie, ons vervoermiddel was een scooter, een lichtgroene, zware Lambretta.We kleedden ons aan, want we wilden thuis netjes verschijnen. Dirk droeg over zijn grijze flanellen broek met overhemd, das en tweed jasje, een lang leren vest en een windvrije dubbele katoenen broek met elastieken om de enkels. Hij vouwde een dikke krant uit op zijn borst en daar overheen ging een shabby wollen jas met sjaal. Ik droeg mijn zondagse grijze mantelpak met plissérok, en daaroverheen alle verplichte lagen. Met onze helmen op zagen we er uit als michelinmannetjes en zo voelden we ons ook. Dirk maakte het kleine leren koffertje vast op het rekje boven het achterwiel, en na wat gepruttel gingen we tweehonderd kilometer de kou in. Het was heel erg koud. Ik hield Dirk stevig vast om zijn middel. Zijn rug en mijn buik bleven warm maar de rest van ons was snel verkleumd.In Baexem stopten we bij ons truckerscafé. Binnen kropen we stram en stijf uit onze omhulsels. Niet de vrachtwagenchauffeurs maar een televisie maakte dit café zo aantrekkelijk. Onze handen warmend aan een beker dampende chocola, ontdooiden we langzaam, geheel in beslag genomen door het wonder van techniek, dat onze ogen opende voor een grote wereld. Na een uur deden we met tegenzin al onze kleren weer aan. De tocht ging nu door Weert en Eindhoven naar Vught. Bij het Van der Valk-hotel wachtte ons de luxe van koffie complet: een blaadje met een kop koffie, een grote plak cake en – o, verrukking - een bak vol slagroom. Deze rust was korter. We begonnen de stal te ruiken. We tuften verder langs het station in den Bosch, waar de draak op de zuil ons imponeerde, en dan weer de stad uit, de grote weg op, nu dubbelbaans. Rivieren markeerden onze voortgang: de Maas, de Waal, de Linge met de hoge molen, de brug bij Vianen over de Lek, tot ik Dirk in zijn oor gilde: ‘De Dom!’Bijna vijf uur na ons vertrek zetten we de scooter op de stoep in de Bleyenburgstraat. Dirks ouders stonden al in de deuropening, we werden door hen onthaald als beminde reizigers die na veel ontberingen terugkeerden uit een ver vreemd land. Bij de haard, de antracietkolen roodgloeiend zichtbaar door de micaruitjes, kregen we al het heerlijks dat naar huis smaakt. Soep, getrokken van camelot, heerlijk bruin brood, biefstuk met Brussels lof in een wit sausje. Na veel vertellen en rozig geworden, vonden we een kamer waar we ons konden uitkleden zonder koud te worden, met een warm bed. Wat een luxe, thuis, wat gezellig. We waren samen weer kind.Lydia Françoise Lieftinck in: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.
Goederenvervoer. In de jaren dertig was het vervoer van goederen met de boot aanmerkelijk goedkoper dan per spoor. Het was dan ook niet voor niets dat wij vroeger op school middels een ‘blinde kaart’ moesten kunnen aanwijzen hoe je per schip van Groningen naar Maastricht moest reizen. De meeste artikelen die in Limburg in de vele winkels en winkeltjes verkocht werden, kwamen vanuit het westen van Nederland. Voor het vervoer van levensmiddelen, die toen nog ‘koloniale waren’ genoemd werden, werd daarbij veel gebruik gemaakt van de beurtvaart. Veel geïmporteerde producten, zoals koffie en thee, zuidvruchten en specerijen, kwamen vanuit Rotterdam, andere goederen vanuit Amsterdam en de Zaanstreek, waar rijstpellerijen, cacao-, pudding- en vermicellifabrieken lagen. Al naar gelang de schipper op meer of minder plaatsen moest aanleggen, waren goederen van Rotterdam naar Neer twee tot drie dagen onderweg. Wanneer de grootte van de vracht het aanleggen waard was en er geen hoog water was, werd er gelost in Neer. In andere gevallen was dit in Venlo of Roermond. Bijna dagelijks kwamen er vrachten vanuit Rotterdam of Amsterdam en het lossen in Neer was niet zo gemakkelijk en niet ongevaarlijk. De boot kon niet helemaal aan de kant komen, er moest gelost worden over zwiepende losplanken, die deels boven het water hingen. Veerman Sjang Geraets en later neef Pieërke hielpen bij het lossen en bij het laden van de vrachtauto van groothandel Terstappen, tegen een vergoeding van een halve cent per eenheid. Aan de hand van een briefje, dat veerman Sjang als nota liet dienen, werd meestal eenmaal per maand ‘schoon schip’ gemaakt. Op zo’n briefje zag ik de opmerkelijke post ‘teergeld’. Sjang de veerman exploiteerde een van de vele cafés die Neer destijds rijk was en na gedane arbeid dronk de chauffeur Toon Augustinus bij de veerman een glas bier, dat door zijn baas betaald werd. (Toen Toon eens een borrel had genomen in plaats van bier, kwam hem dat op een berisping van de baas te staan.)En toen de veerman in 1937 zijn prijs met honderd procent verhoogde naar één cent per collo, loste men voortaan grotere partijen goederen ‘met eigen volk’. Goedkoper zal dat niet geweest zijn, wel een kwestie van principe en gevoel. Ton Terstappen in: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.
José Franssen