Week 34: Mijn prilste leesherinneringen
Mijn prilste leesherinneringen gaan terug naar de eerste helft van de zestiger jaren die ik doorbracht op een nonnenschool. Behalve dat mij daar de eerste beginselen van het echte lezen werden aangeleerd, die ik als zeer spannend ervaren heb, werd er nogal eens voorgelezen uit allerlei heiligenlevens en uit gruwelijke verhalen over martelaren; bepaald geen leesvoer om leesplezier van te krijgen. Gelukkig was de situatie bij ons thuis anders. Als eerste meisje in de rij na vier broers was de boekenvoorraad voor mijn zusje en mij wat eenzijdig, maar dat was voor mijn ouders waarschijnlijk een extra stimulans om op de wekelijkse zaterdagochtend, wanneer de boodschappen werden gedaan, de boekhandel nooit voorbij te lopen. Soms werden er boeken voor ons uitgekozen, omdat vooral mijn vader vond dat we daaraan toe waren – hij las zelf enorm veel en kende hele teksten uit zijn hoofd – maar meestal was de keuze vrij. Als ik nu in oude kisten vol kinderboeken snuffel, realiseer ik me pas goed hoeveel geld er bij ons thuis door de jaren heen aan boeken is uitgegeven. Mijn vader las ons iedere avond, als mijn moeder mijn broers de afwas probeerde te leren doen, soms bijna een uur lang voor in de rust van de eetkamer. Of wij daaraan enig plezier beleefden, was voor hem niet zo belangrijk, als we maar luisterden. Al heel vroeg herinner ik me overigens dat mijn moeder ons ook voorlas, maar dat waren merendeels teksten in het Hongaars, waar ik niets of heel weinig van begreep, maar waarvan de woorden prachtig klonken. Wellicht is hiermee toen al de basis gelegd voor mijn latere grote voorliefde voor poëzie en voor poëtische prozateksten. Voorts ging mijn voorkeur in die lagere schoolperiode toch uit naar voornamelijk jongensboeken en avonturenverhalen. Rond mijn tiende kwam ik pas echt in aanraking met de zogenaamde meisjesboeken: Witte Ravenpockets over de belevenissen van Joop ter Heul en al die andere boeken van Cissy van Marxveldt en Leni Saris. Op vakantie gingen er ondanks al die hoeveelheden kampeerspullen altijd een koffer vol met boeken mee, want daarvoor scheen altijd plaats te zijn (en we hebben wat dingen vergeten in de loop der jaren). Vooral tijdens die zomermaanden aan zee was ik naar de verhalen te oordelen niet altijd de gezelligste in de familie. Ik leefde in een eigen wereld waarin ik me terugtrok en vaak niet te bereiken was: ik werd een beetje een boekenveelvraat en kon urenlang niets anders doen dan lezen en tekenen naar aanleiding van het gelezene. De vakantiekiekjes zien er dan ook allemaal eender uit. Toch ligt mijn leespiek ongetwijfeld in mijn middelbare schoolperiode. Boeken werden een soort ontsnappingsmogelijkheid, want er was ’s avonds niet zoveel anders te doen dan het maken van huiswerk. De televisie ging alleen maar aan “als er iets te zien was” en bleef dus vaak hele avonden uit. ’s Avonds door de week uitgaan was er toen meestal nog niet bij en zo werd een groot deel van mijn vrije tijd gevuld met lezen. Mijn vader gaf me nog meer lust tot lezen. Hij was altijd al iemand geweest die van alles op tekstgebied bewaarde. Zo las ik boeken in de oude spellingseditie uit de oorlogsjaren en kreeg ik in de kerstvakantie van 1968 zijn oorlogsdagboek in handen die hij in zijn onderduikperiode van 1944-1945 had bijgehouden. Ik was er emotioneel zeer van ondersteboven en dagenlang van de kaart. Het geschrevene bracht een helderheid in alle verhalen die ik gehoord had over die oorlogsjaren. Ik liet me meedeinen op de tekst die bol stond van verlangen naar vrijheid. Tussendoor waren er natuurlijk feitelijke herinneringen in vervlochten zodat er toch nog ingrediënten aanwezig waren van de geijkte biografie. Ik ging op zoek naar andere dagboeken en oorlogsgeschiedenissen en nieuwsgierig als ik was, zoog ik de woorden in me op als een spons. (…) In: Márgitka van Woerkom: Lezen is in de eerste plaats een persoonlijk avontuur. Enige notities naar aanleiding van een lezing op 5 maart 1993 aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. In dit paper staat de leesautobiografie die ze schreef als studente Literatuurdidactiek aan de KU in Nijmegen. Zie ook: Márgitka van Woerkom: Het is in de eerste plaats een persoonlijk avontuur. De leesautobiografie als spiegel van de leescarrière. Artikel in: Bzzlletin, nummer 184, februari 1991
1 -
Een leesautobiografie is een weergave van belangrijke momenten uit een ‘lees-leven’, vaak al vanaf de eerste confrontatie met boeken. In tegenstelling tot een biografie, waarin zoveel mogelijk aspecten van een leven aan de orde komen, beperkt een leesautobiografie zich tot het lezen. Het gaat om een beschrijving van gelezen boeken, samen met allerlei situaties tot een liefst mooi verhaal verweven. (…) Het is leuk om te zien welke ontwikkeling je ten aanzien van het lezen hebt doorgemaakt: merken dat je anders bent gaan lezen, bijvoorbeeld eerst verhalen en romans van een auteur, maar later ook biografieën, autobiografieën en dagboeken. Je kunt ook zien dat je een voorkeur hebt ontwikkeld voor een of meerdere talen, … In: Rineke van Teeseling: Logboek voor het lezen. Over boekenschriften en leesautobiografieën. In: Leesgoed, themanummer “De kunst van het lezen”, NBLC, Den Haag, 1993, 5-6
Een leesautobiografie is een verslag of een verhaal waarin je vertelt hoe het met jouw lezen is gegaan in je leven. Wat is jouw hoogstpersoonlijke leesgeschiedenis? Maak alvast aantekeningen, als zich herinneringen aandienen bij het lezen van onderstaande overwegingen en vragen! Het begint bij het bekijken van prentenboeken, bij wijze van spreken op schoot bij je ouders. Welke prentenboeken herinner je je nog? Werd er voorgelezen bij jullie thuis? Welke verhalen kun je je herinneren? Je denkt na over je leesverleden. Misschien kun je nog over praten met ouders, broers en zussen over je eerste boeken en leeservaringen. Je kijkt in de dozen op zolder of in de kelder en haalt er je oude kinderboeken uit. Wat waren jouw lijfboeken? Welke verhalen wilde je steeds opnieuw horen of lezen? Herinner je je nog wat je eerste boek was? Als je op zoek gaat naar je leesherinneringen, kom je veel tegen. Het hele levensverhaal is te lezen in je leesherinneringen. Hoe heb je het lezen geleerd, vond je het fijn en stimulerend, was er een bibliotheek op de lagere school en werd het lezen gestimuleerd? Welke boeken las je, welke boeken had je zelf? Hoe ging dat verder op de middelbare school? Welke leraren had je voor de Nederlandse taal en waren dat fijne leraren die van hun vak hielden? Wat hebben ze bij jou achtergelaten aan sporen en verhalen? Welke boeken las je in die tijd? En hoe ging het na de middelbare school? Ben je een lezer geworden of juist helemaal niet? Verdween je regelmatig in de wereld van het boek? Welke boeken las je? Kreeg je boeken? Kocht je boeken en welk soort boeken? Vulde je een boekenkast of boekenkasten in de loop van je leven? Welke boeken staan erin? Zijn ze een afspiegeling van jouw leesgeschiedenis? Of haalde je vooral boeken uit de bibliotheek? Hoe ging het verder in je leven met het lezen? Waren er golfbewegingen van leesgrage en leesarme perioden? Wat stimuleerde het lezen, hoe bleef het levend? En wat belemmerde het lezen, wat maakte dat je er niet aan toekwam? Las je in de loop van je leven heel verschillende genres? Was je ooit in een leesclub? Hield je ooit een leesschrift bij waarin je de boeken die je las noteerde? Welke leeservaringen kun je je daarbij nog herinneren? Was er een boek dat je dertig keer las? Is er een genre dat bij je hoort of is gaan horen?
2 - Schrijf in het midden van een groot papier het woord ‘Leesgeschiedenis’, en schrijf daaromheen alles wat je invalt over je herinneringen aan lezen, boeken en omgang met boeken. Loop je hele leven na en herinner je de voorleesuurtjes toen je klein was, de eerste leeservaringen, verslavende leeservaringen, boeiende boeken en genres. Schrijf alles op wat je te binnen schiet, zonder onderscheid.
3 - Kies dan één thema of onderwerp uit, dat je op dit moment bijzonder boeit in je eigen leesautobiografie. Maak rondom dat onderwerp een nieuw cluster en ben daar zolang mee bezig tot je weet wat je daarover te vertellen hebt. Schrijf daarna een tekst over één van je leeservaringen.
4 - In een groep: Lees aan elkaar de teksten over de leeservaringen voor. Vertel elkaar over de leescultuur in jullie gezin, over je leesverhalen en noteer aanvullende momenten en thema’s voor je leesautobiografie.
5 - Wat je nog meer kunt doen: Schrijf zoveel mogelijk fragmenten rond je eigen leeservaringen. Daarvoor kun je de stappen 3 en 4 telkens herhalen. Zet je fragmenten in een volgorde. - Schrijf je eigen leesautobiografie: een verhaal waarin je verschillende leeservaringen verwerkt en waarin je door je leven heen wandelt met het lezen als hoofdthema. Maak deze leesautobiografie bijvoorbeeld voor een fictieve leraar Nederlands die je dit als opdracht heeft gegeven voor je examen Literatuurdidactiek. Het hoeft geen mooi verhaal te zijn, maar probeer zo precies mogelijk te beschrijven hoe het in jouw leven ging met lezen. Ben zo volledig mogelijk, maar beperk je verhaal tot maximaal vijf A-4tjes. - Schrijf nu een andere leesautobiografie. Je schetst daarin de leescultuur in jullie gezin en jouw ervaringen met lezen, boeken en genres in de literatuur. Schrijf je verhaal in briefvorm, alsof je het vertelt aan een nicht overzee die je al in geen tientallen jaren meer ontmoet hebt en die razend nieuwsgierig is naar jouw leeservaringen en naar de leescultuur binnen jouw gezin, vriendenkring en op de opleidingen die je volgde. In dit verhaal hoef je niet volledig te zijn, maar probeer je vooral je belangrijkste ervaringen te vangen en beschrijven.
6 - Voor meer inspiratie:
Het enige boek dat wij in huis hadden was de trouwbijbel die mijn ouders bij hun huwelijk hadden gekregen en hoe weinig het huishouden afgestemd was op het bezit van boeken blijkt wel uit het feit dat het Woord nergens in ons huis op een behoorlijk plaatsje kon rekenen. Daarom lag de bijbel, juist zover uitstekend over de rand dat het kleinste briesje en de lichtste aanraking hem omlaag deden storten, op de schoorsteenmantel. Dientengevolge viel de bijbel gemiddeld eenmaal per dag omlaag en liet hij bij elke volgende val een grotere warreling van uit de band gevallen katernen achter die zich soms tijdens de val al afscheiden als aangeschoten maar nog wel tot fladderen in staat zijnde vogels. (…) Op de kleuterschool kreeg ik ook andere boekjes te zien, meestal druk geïllustreerde werkjes waarvan je de plaatjes vanzelfsprekend wel begreep maar die daardoor de treurigheid vanwege de schaarse, maar onbegrepen letters tussen de felle kleuren, alleen maar versterkten. Elk plaatje herinnerde je eraan dat je nog niet kon lezen (…) Hoe het ook zij: op de morgen van de dag waarop ik voor de eerste maal naar de lagere school ging verklaarde ik plechtig tegen mijn vader: vanavond kan ik lezen. Hij lachte mij uit maar ik was er zo zeker van dat ik nog diezelfde dag zou kunnen lezen dat mij dat niet deerde en groot was dan ook de teleurstelling toen ik die avond alleen de letter A bleek te kennen en nog altijd van zijn tamelijk gebrekkige voorleestechniek afhankelijk was om de inhoud van Buddingh’s strip ‘Spekkie en Blekkie’ tot mij te nemen. (…) Nooit Zal ik het overweldigende geluksgevoel vergeten dat bezit van me nam toen ik het boekje opensloeg en las over het hondje Tippeltje dat de wijde wereld inging. Maar het vreemde, en ook treurige, van het in vervulling gaan van verlangens is dat er dadelijk nieuwe verlangens opdoemen, alsof de vervulling van het eerste verlangen ze vrij maakt. Zodra ik kon lezen verlangde ik naar het bezit van boeken en sterker was een ander verlangen, zo belachelijk dat ik er nauwelijks aan durfde te denken: dat je een boek in handen zou houden dat je zelf had geschreven. (…) Ondertussen las ik de werken van W.G. van de Hulst, eerst de boeken voor ‘onze kleintjes’ die mij niet konden bekoren, toen Willem Wijcherts waarbij mijn hoofd gloeide en mijn wangen brandden, de roode Vlek, Jaap Holm en z’n vrinden en Peerke en zijn kameraden. Vooral bij het laatste boek heb ik een heel laken nat geschreid maar ik vond het niet de beste van Van de Hulst. Het boek van hem dat mij het meest aansprak was Zo’n vreemde jongen omdat het over mijzelf leek te gaan hoe verschillend de levensomstandigheden van die vreemde jongen en mij ook waren. (…) In diezelfde tijd werd ik me ervan bewust dat er ook andere boeken waren, werken die op grond van het ontbreken ener evangelische strekking niet op de planken stonden van de Gereformeerde Evangelisatie-bibliotheek. Van een schoolvriend leende ik De reis om de wereld in tachtig dagen, waarvan de indruk die het op me maakte zich vooral manifesteerde in een krachtig gevoel van gemis daar ergens achterin het boek een lijst was opgenomen van andere werken van Jules Verne, titels die even veelbelovend waren als de titel De reis om de wereld in tachtig dagen, boeken waarvan je wist dat ze bestonden en die toch onbereikbaar waren want die vriend bezat slechts dat ene werk, naast andere jongensboeken die er lang niet zo veelbelovend uitzagen. (…) Het was een tijd van grote onvrede, die eerste drie jaar op de hbs, omdat er geen boeken waren die je tot tranen toe roerden, laat staan dat ze iets over jezelf verteld zouden hebben dat je nog niet wist. Meer dan ooit was ik geneigd mijn vader, die mij altijd als ik diep onder de indruk was van een boek, voorhield ‘het is maar een verhaaltje’ gelijk te geven… (…) En toen gebeurde het. (…) Bordewijk bleek voorhanden te zijn in de bibliotheek van de Nutsspaarbank en ik las eerst Blokken, Knorrende Beesten, Bint zonder het toen nog te kunnen waarderen en daarna Karakter. Al vanaf de eerste bladzijden wist ik dat dat het boek was waar ik al die jaren naar had uitgezien, een werk dat zelfs de jeugdboeken die dat veelbetekenende gevoel van raadselachtigheid hadden geschonken, overtrof … (…) Voor de eerste maal in mijn leven begaf ik mij naar een boekwinkel en kocht ik voor f 5,90 Karakter van Bordewijk in de Zakdoekreeks. (…) Via Buddingh’ betrad ik pas goed de wereld van de Nederlandse literatuur. (…) Ik moest onder ogen zien dat er heel grote schrijvers zijn die je toch weinig te zeggen hebben omdat hun problematiek geen raakvlakken heeft met de jouwe en op grond van die vaststelling ben ik er hoe langer hoe meer van overtuigd geraakt dat objectiviteit in de literatuur tot de onmogelijkheden behoort. Ik begrijp wel dat Kafka een heel groot schrijver is maar zijn werk betekent toch niets voor me al is het anderzijds ook weer niet zo dat ik het haat, zoals ik het werk van Henry Miller en D.H. Lawrence haat en het werk van Gombrowicz verafschuw. Nee, Kafka liet me gewoon koud, evenals later Wladimir Nabokow, een schrijver die ok hoegenaamd niets voor me betekent en die ik rangschik onder de kroonluchters die niet kunnen branden. (…) Dit zijn fragmenten uit het verhaal De terugkeer naar het heden van Maarten ‘t Hart. Inleiding van het boek De som der misverstanden. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1978.
José Franssen