Week 36: Mijn vader heeft de tijd van zijn leven

Kleurrijk In het bovenhuis aan de Voorstraat in Delft ratelt de oude Singer-naaimachine door de wijnrode, met witte figuren versierde stof. De lap wordt een japon en er is nog genoeg materiaal om ook een rok te maken. Mijn vader bewondert het werk en de resultaten. ‘Waarom heb jij zulke leuke gekleurde kleding en ik niet?’ vraagt hij mijn moeder. Ze reageert onmiddellijk. ‘Ik heb nog een groot stuk over, wil je ook iets?’ ‘Ja graag!, Maak voor mij maar een pyjama.’ Enige uren later is de pyjama klaar en kan er worden gepast. ‘Die is prachtig’, zegt vader en wij, de kinderen roepen: ‘Mooi, heel mooi, daar kun je wel mee naar buiten gaan.’ ‘Dat durft hij niet’, zegt mijn moeder. ‘Natuurlijk wel’, is zijn antwoord en even later wandelt hij met de hele familie in zijn kielzog de trap af en de deur uit. Op de hoek van de straat loopt hij de kruidenierswinkel binnen. ‘Mag ik een pond koekjes van u?’ De kruidenier weegt, pakt in en durft zijn mond niet open te doen. Weer op weg naar huis passeert de notaris, die drie huizen bij ons vandaan woont. De notaris licht zijn hoed, zegt ‘Goedemiddag’, en loopt verder. Na drie stappen draait de man zich om, kijkt en zijn mond valt open. Wonen aan een statige oude gracht is heel plezierig met zo’n vader. Klari Boer in: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.

1 - De vader. Een van de belangrijkste personen uit je levensverhaal. Het kan gewoon je vader zijn, maar voor sommige mensen is iemand anders belangrijker als vaderfiguur dan de biologische vader. Zie de vader dus wat breder, als je dat fijn vindt. En ga dan op zoek naar foto’s, afbeeldingen en ‘beelden’ (bijvoorbeeld een schilderij, een foto uit een tijdschrift) die voor jou de vader representeren. Zoek dus naar een beeld van je vader, een foto van je vader, een beeld van iemand die voor jou vaderlijk was of van een vaderfiguur.

2 - Neem nu deze afbeelding of dit vaderbeeld als uitgangspunt voor de oefening. Beschrijf om te beginnen zo precies mogelijk wat je ziet op de foto of het beeld. Doe dat registrerend, alsof je het beeld beschrijft voor iemand die het niet ziet. Let op de details. Vervolgens ga je op zoek naar associaties die verder gaan dan het beeld zelf: wat is kenmerkend voor jouw vader, welke karaktereigenschappen springen er uit? Welke geuren, kleuren, geluiden, andere beelden horen bij het beeld? Wat weet je allemaal over het leven van deze vaderfiguur? Welke gevoelens en herinneringen roept het vaderbeeld voor je op? Denk na, herinner je, schrijf associaties op, maak een cluster, maar schrijf nog geen verhaal. Verzamel je woorden en thema’s die horen bij de vader. Probeer niet volledig te zijn. Het thema vader is eindeloos en bodemloos.

3 - Zoek nu in gedachten naar een symbool, een associatie bij jouw vaderbeeld. Misschien is er een voorwerp dat voor jou heel belangrijk is in relatie tot je vader. Het kan een voorwerp zijn dat bij het leven van deze persoon hoort, of bij het leven dat hij vroeger leidde. Het kan een symbool zijn voor de vader van vroeger of voor de vader van nu. Beschrijf het symbool en benoem waarom je dit gekozen hebt. Wat vertelt het jou? Wat is de betekenis ervan?

4 - Schrijf nu een tekst waarin je de gegevens uit de vorige twee stappen gebruikt, voor zover je ze bruikbaar vindt. Beschrijf bijvoorbeeld één concrete situatie waarin jouw vader een belangrijke rol speelde. Of schrijf een portret van je vader.

5 - Wat je nog meer kunt doen: Schrijf nu naar aanleiding van je associaties en van je verhaal een gedicht over de vader van je beeld. Het gedicht is maximaal 25 regels. - Schrijf een dialoog met je vader. Spreek met hem op papier over een belangrijk levensthema, vertel hem wat je vindt en denkt en laat hem antwoorden. Plaats de dialoog in een bepaalde tijd van je leven, bijvoorbeeld in je puberteit, of toen je 30 jaar oud was. - Schrijf een brief aan je vader. Vertel hem wat je belangrijk vindt over jullie relatie en verleden, zeg hem wat je nog nooit verteld hebt. Vertel hem wat hij voor jou betekend heeft en betekent in je leven. Schrijf over de positieve en de moeilijke kanten van jullie relatie. Wat waardeer je in hem, wat vind je moeilijk? De brief kun je helemaal voor jezelf houden en hoef je aan niemand te laten lezen. - Als voorbereiding voor die brief kun je eerst associatie-oefeningen doen. Schrijf 15 minuten lang over alle dingen waarvoor je dankbaar bent tegenover je vader. Schrijf daarna 15 minuten over alle dingen die je bezwaard hebben en die je dwars zitten. - Denk na over de gelijkenissen tussen jou en je vader. Waarin lijk je op hem? Welke eigenschappen heb je meegekregen? Ben je daar dankbaar voor of juist niet? Kun je jezelf waarderen zoals je bent, als dochter van je vader? - Schrijf over een conflict met je vader. Welke meningsverschillen en conflicten herinner je je? Beschrijf de situatie waarin de conflicten ontstonden. Kies één conflict uit en beschrijf dat. Zoek boeken waarin mensen schrijven over vaders. Lees ze en kijk de kunst af. Bijvoorbeeld: Philip Roth: Patrimonium. Een waar verhaal. Vertaald uit het Engels door Else Hoog. Meulenhoff, Amsterdam, 1991 / Gerbrand Bakker: Boven is het stil. Cossee, Amsterdam, 2006 / Geert Mak: De eeuw van mijn vader. Atlas, Amsterdam, 1999 / A.F.Th. van der Heijden: Asbestemming. Een requiem. Querido, Amsterdam, 1994 / Leon Wieseltier: Kaddisj. Vertaald uit het Engels door Tinke Davids. De Bezige Bij, Amsterdam, 2000 / Raymond Gaita: Romulus, mijn vader. Vertaald uit het Engels door Nico Groen. Ambo, Amsterdam, 2004 / Marijke Hilhorst: De vader, de moeder & de tijd. Meulenhoff, Amsterdam, 1999 / Lucie Th. Vermij (samenst.): O wie was mijn vader wie was ik; Gedichten over de vader. Feministische Uitgeverij Vita, Nijmegen, 1995

6 - In een groep: Lees de teksten twee keer aan elkaar voor. Ieder schrijft één zin (of twee zinnen) op die blijft hangen uit het voorgelezene. Die zin gaat terug naar de auteur van die zin. Na het voorlezen maakt iedereen een nieuwe tekst met de zinnen die teruggekomen zijn. Het is een verdichting of aanvulling van de oorspronkelijke tekst. Als je het wilt: lees aan elkaar de brieven aan je vader voor. Neem daarvoor veel tijd en laat iedereen uitgebreid vertellen hoe het was om de brief te schrijven en om de brief voor te lezen.

7 - Voor meer inspiratie:

Ik til mijn duim een stukje op en ten slotte heb ik de volle, krachtige straal van acht-glazen-bier-in-één-keer-getapt die mijn vader voor ogen staat. ‘Ja, dat is ‘m. Er is maar één goeie manier om een auto te wassen.’ ‘Ik weet het, pap.’ ‘Eerst afspoelen. Bovenaan beginnen… ‘ ‘En dan naar beneden… Ja, ik weet het.’ ‘Motorkap, zijkanten, en de wieldoppen het laatst.’ De twee droogdoeken liggen in een rode emmer met warm zeepsop. Ik dompel mijn gesprongen handen erin en houd ze zo lang mogelijk in het water door een hele ceremonie van het wringen en herwringen te maken. Mijn vader heeft de tijd van zijn leven – hij straalt, omdat hij me uit mijn warme bed heeft geschopt, hij gaat met hart en ziel in een nuttig karwei op, is blij dat hij gezelschap heeft en over iemand kan bazen. We werken zij aan zij, laten de warme doeken zoeven, pakken om beurten de slang, gaan over modderstreepjes heen die we over het hoofd hebben gezien. Mijn oren tintelen in de decemberwind, mijn duffelse jas is doorweekt door de verkeerd gerichte slang, mijn tenen in de vochtige laarzen zijn er niet meer. Mijn vader, in zijn dunne overall, is gelukkig. In: Blake Morrisson: En wanneer zag jij voor het laatst je vader? Vertaald uit het Engels door Ronald Cohen. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 1994.

Het portret Wij hadden al eerder zo’n vermoeden dat moeder het schilderij eigenlijk niet meer wilde hebben. Tenslotte sprak ze het uit terwijl ze – zoals gewoonlijk de laatste tijd – in haar aangepaste stoel aan tafel zat. De stoel waaraan ze al jaren gekluisterd was met haar twee versleten heupen. De stoel die het middelpunt was van de haar omringende wereld. Tegenover haar stoel hing aan de muur het portret van vader. ‘Het is wel een “schoon” portret’, zei ze vergoelijkend, ‘maar die ogen, die doodse ogen, daar kan ik op den duur niet meer tegen. Neem het maar mee. Je zorgt er wel voor dat het een goede plaats krijgt.’ Het portret heeft daarna jarenlang prominent op kantoor gehangen. Toen moeder was overleden, vonden ze allemaal dat ik het portret maar moest nemen. Ik was er blij mee, want het is een goed portret. Ik nam het mee naar huis, waar het een goede plaats kreeg. De kunstenaar had vader postuum geschilderd, maar hij had hem goed gekend en hem zeer realistisch weergegeven. Op de achtergrond is een aantal landschapselementen uitgebeeld, die een belangrijke plaats in zijn leven hebben gehad. Het huis, de kerk, een gezicht op Thorn en populieren. Maar op de voorgrond is het portret – een buste – dominant aanwezig. De houding straalt iets militairs uit, met de gerechte rug en licht vooruitgestoken borst. Hij draagt een stemmig donker pak, een hagelwit overhemd en een klassieke, sober gekleurde das. Het spaarzame haar op de schedel is keurig naar achteren gekamd. In de geheven hand houdt hij losjes een brandende sigaar tussen wijsvinger en middenvinger. Streng, vriendelijk en met een zekere fierheid kijkt hij van achter zijn bril de ruimte in; het lijkt alsof hij zo pas de sigaar uit zijn mond heeft genomen om mij vriendelijk te groeten. Ja, of hij uit het schilderij wil stappen om met mij te praten over het huis, de fabriek en de kleivelden die op de achtergrond staan afgebeeld. Het is voor mij een vertrouwd beeld en steeds als ik langs het schilderij loop, heb ik het gevoel dat hij mij licht geamuseerd aankijkt. Ik kan het niet nalaten om te knipogen met een blik van verstandhouding. Maar op een keer voel ik dat die blik, die doodse blik, niet op mij gericht is maar op een punt dat ver achter mij ligt, naar een tafel waarachter moeder zit. En moeder kijkt om, alsof zij het gevoel heeft dat de blik niet op haar gericht is maar op een ver punt achter haar. Nu begrijp ik waarom moeder het schilderij liever niet wilde hebben en sindsdien is het voor mij niet meer het zelfde schilderij. Het is alsof het een ander portret is geworden. Toch kan ik het nog steeds niet nalaten om soms nog even te knipogen. En heel af en toe heb ik het gevoel dat hij verstolen terug knipoogt, alsof hij wil zeggen: ‘Verwacht maar niet dat ik hier uit zal stappen, want ik ben nu op mijn bestemming’. Paul van de Boel in: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.

Mijn vader Mijn vader was een rasechte Maastrichtenaar, geboren in het oude huis uit 1737 aan de Pieterstraat in de binnenstad. Zijn vader was schoenlapper en had zijn werkplaats achter het grote huis in een soort achterhuisje. Mijn vader, de op een na oudste van een hele stoet kinderen, werd al vroeg ingeschakeld in het bedrijf. Hij moest de gerepareerde schoenen poetsen en – vervelender - de gepoetste schoenen bezorgen bij de eigenaren ervan, deftige mensen uit het villapark. Dat zou nog niet zó vreselijk zijn, ware het niet dat de zonen van die mensen soms klasgenoten van mijn vader waren. Omdat ze hem uitlachten en hij zich toch wel een beetje schaamde, verborg hij de schoenen stiekem onder zijn trui of jas. Zo ging hij soms zelfs een partijtje mee voetballen, waarbij hij wel eens een schoen heeft verloren, iets waar een flinke straf op volgde. Mijn vroegste herinnering aan hem dateert van toen ik een jaar of twee was. Papa ging dan met mij wandelen en ik voel nog de warmte die mij doorstroomde als hij mijn kleine, altijd koude, knuistje in zijn grote, altijd warme, hand sloot. Later was hij degene die voor mij naar ouderavonden ging of die soms zomaar eens tussendoor met de juf of zuster van de school ging praten. Hij hielp me als ik mijn sommen niet begreep en hij schreef een mooi gedicht in mijn poëziealbum. Dat was op 11 Januari (met een zwierige hoofdletter) 1948. Als ik het nu, zoveel jaren later lees, ontroert het me nog altijd. Hij was een opvoeder zoals opvoeders vroeger waren: streng en eerlijk, en … de leerkrachten hadden áltijd gelijk. Als ik met straf thuis kwam zou ik ‘het er wel naar gemaakt hebben’. Misschien is het daarom dat mij die ene keer is bijgebleven, toen de leerkracht Nederlands van de Mulo twijfelde aan de originaliteit van mijn opstel en eronder schreef: ‘Dit is niet van jezelf!’ Mijn vader die ik dit liet lezen, gaf geen enkel commentaar. Wel overhandigde hij mij de volgende ochtend een brief in een gesloten enveloppe voor de bewuste juffrouw. Ik had geen flauw vermoeden van de inhoud ervan, maar er ging mij een licht op, toen de juf met mij praatte over de totstandkoming van dat opstel, en het alsnog met een negen honoreerde. Als ik aan mijn vader denk, zie ik hem voor mij achter zijn bureau in zijn kantoor bij ons in huis was. Daar zat hij altijd: zomer en winter, overdag en ’s avonds, door de week en ‘s zondags. Zelfs op oudejaarsavond kwam hij pas tegen twaalven tussen de schuifdeuren door de woonkamer binnen, want hij had een klant, die op 1 januari wilde weten hoeveel hij het afgelopen jaar verdiend had. Je zou dus veronderstellen dat mijn vader een slaaf van zijn werk was, maar niets was minder waar. Hij placht altijd te zeggen: ‘Mijn werk is mijn hobby’. Begonnen als eenvoudig boekhoudertje, was hij opgeklommen tot een belastingconsulent-accountant, die bij de inspectie zeer hoog aangeschreven stond. Dit vond hij zelf heel belangrijk. De slogan: ‘Wat Nelissen onder handen gehad heeft, is altijd in orde!’ vleide zijn imago. Zelfs bij de fiscale recherche stond hij als ‘perfect’ en ‘integer’ bekend. Als er onverwacht bezoek kwam, veroorzaakte dit altijd enige wrevel bij mijn vader, die dan niet voluit kon doorwerken en dit leidde weer tot irritatie bij mijn moeder, die dat ongezellig vond - wat het natuurlijk ook was. Zo kon het gebeuren dat de schuifdeur openging als het bezoek in de aangrenzende kamer zat en dat mijn vader van achter zijn bureau zo nu en dan door een korte opmerking liet horen dat hij toch ‘erbij’ was. Hij had een goede band met zijn vele broers en zussen. Zij mochten hem graag vanwege zijn vakbekwaamheid, waar ook zij van meeprofiteerden, en vanwege zijn droge humor. Mijn vader was een diep religieus mens. Samen met hem ging ik naar de kerk en ik voelde als kind, en vooral als puber heel sterk de echtheid van zijn Godsdienstige beleving. Veel vrije tijd had hij niet, dus ook geen hobby’s, maar hij maakte altijd tijd als ik iets met hem bespreken wilde. Hij hield ontzettend veel van mij, en ik van hem en toen ik op de avond van onze trouwdag het ouderlijk huis verliet, zei hij tegen zijn kersverse schoonzoon: ‘Zorg goed voor dit kleintje!’ Het mooiste cadeau dat ik ooit iemand op zijn verjaardag heb gegeven, kon ik hém geven: zijn eerste kleinkind. In 1971 is mijn vader op 61-jarige leeftijd overleden. We hebben het lang zien aankomen, want hij was erg ziek. Die periode is de droevigste in mijn leven geweest. Maar het leven is verder gegaan. Nú is hij er al even lang niet meer is, als ik met hem heb meegemaakt. Hij is nog steeds onuitwisbaar aanwezig in mijn hart en herinneringen. Ria Vernooij in: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.

De wijze van voortbewegen, door vaders, van wandelwagens dan wel buggy’s, daar kan men veel aan afzien. Zo is daar een typisch mannelijke wijze van duwen die bijna zou doen vergeten dat het allemaal om een menselijke bagage begonnen is: met de rechterhand wordt er geduwd, alleen met de rechter, want het moet duidelijk zijn dat er bij dit karweitje geen kracht in het geding is, dat men het met het grootst mogelijke gemak doet – maar de positie van de duwer ten opzichte van de buggy is merkwaardig diagonaal: vader en buggy vormen namelijk om zo te zeggen twee vierkanten die elkaar aan een hoekpunt raken, de vader loopt schuin achter de wagen, hij kijkt erlangs, niet erin, zelfs niet eroverheen, evenmin (wat ook niet eenvoudig zou zijn) naar zijn schoenen. Deze wel uiterst zijdelingse aanwezigheid van de vader geeft zijn minimale, misschien afgedwongen betrokkenheid te kennen, ik hoef het er nauwelijks bij te zeggen. In: Nicolaas Matsier: Elke dag vaderdag. De Bezige Bij, Amsterdam, 1999.

Vader en zoon in hevige regen Je zoon op je schouders. / Boven hem je paraplu / een lopend torentje / in regen van nu. Zelf wees geweest / en wees gebleven / zit je daar zelf / op schouders / van ouders, zelf / in de vorm / van een zoontje, / en boven de hoofden / een ronde en kleine / maar troostende droogte. In: Judith Herzberg: Botshol. G. A. van Oorschot, Amsterdam, 1984.

Nog één succesnummer heeft mijn vader. Hij kan de poppetjes laten dansen. Totdat ik de truc doorheb, gebeurt het enkele keren per jaar. De kamer wordt verduisterd. Mijn vader begint met het verzamelen van elektriciteit door in het wilde weg in de lucht te grijpen, vooral boven onze hoofden. Wat hij vangt gaat in zijn zakken. Daarna worden we de kamer uitgestuurd. Wanneer we weer naar binnen mogen, zit mijn vader in het halfduister op een stoel met op zijn schoot een groot servet met een knoop aan een uiteinde. Mijn moeder heeft plaatsgenomen achter de piano. Ze speelt iets van humdiedeldum, humdiedeldum, pom, pom, pom ,pom, pom, pom. We zitten op enige afstand tegenover mijn vader en zien het wonder gebeuren. Het servet staat plotseling rechtop tussen zijn gespreide benen en begint op de maat van de muziek te huppelen. Zoals gezegd: totdat ik ontdek dat het servet met zwart garen aan de benen van mijn vader is bevestigd. Ik heb spijt van mijn ontdekking: nu doet hij het nooit meer. In: Lizzy Sara May: Vader en dochter. De Bezige Bij, Amsterdam, 1985.

Mijn vader Hij streed zijn eigen strijd / in een wereld / zonder tijd en ruimte. / Ik herkende in zijn zwijgen / taal van rechtvaardigheid. / Hij wist van heimwee, van verdriet, / van vroege ochtendmist aan de rivier. / Hij kon het water van zijn jeugd beminnen / en bleef het lied van wind en regen trouw. / Mij bleef te strijken slechts / langs hoofd en haren; / te kijken naar zijn sterke handen / die hulpeloos gebaarden / als wilden zij / steeds ons bekrachtigen / en mij, zijn kind. Rikie Driessen in: Simon Buschman, Hester Knibbe, Cees van der Pluijm (samenstelling): Vaders. Beelden & Gedichten; Beschouwingen. Stichting Beeld en Taal, Teteringen, 1999.

José Franssen