Week 38: Ik heb het voor de eerste keer gedaan
De eerste kus. Ik was veertien jaar en verliefd. De romantiek van mijn jonge meisjesjaren werd realiteit, of althans: het had gekund. De zon en de zomer maakten alles warm en mijn blauwogige blonde held vond míj het leukste. Al die liefdesscènes die ik droomde kwamen in mijn vizier, alle smachten en verlangen kon nu beantwoord worden. Ik was de mooiste en hij hield van mij! Ik stond op tilt. Ik stotterde, kreeg keer op keer een rood hoofd, voelde me truttig en nooit mooi genoeg, maar we liepen langs de Maas, ik kriebelde hem met een grasspriet en hij kuste mij. Ik schrok me dood. Ik weet nog dat ik de hele nacht wakker lag, piekerend en denkend: hoe moet dat nu? Heb ik nu een vaste vriend? En wil hij met mij trouwen? Ik kreeg het spaans benauwd. Schreef hem in gedachten brieven omdat ik niets durfde te zeggen, werd heen en weer geslingerd tussen mijn romantische verlangen, de dromen, de plaatjes in mijn hoofd, het verliefd zijn en het werkelijke leven zelf. Ik maakte het uit. Ik wilde ruimte om me heen, geen verloofde. Om daar vervolgens weer hopeloos veel spijt en verdriet over te hebben. José Franssen, niet gepubliceerd.
1 - De eerste keer. Hoeveel eerste keren zijn er niet in ons leven? En er blijven het hele leven door eerste keren komen. De eerste zoen, de eerste Italiaanse les, de eerste dag op de middelbare school, de eerste sigaret, de eerste keer scheren, de eerste menstruatie, de eerste keer alleen in de trein, de eerste keer rijden in een auto, de eerste buitenlandse reis, het eerste liefdesverdriet. Veel eerste keren spelen zich af in onze kindertijd en jong-volwassenheid. Maar ook later zijn er talloze eerste keren. Ziekte, verlies, verhuizingen, ze leiden tot eerste keren. Het kunnen grote eerste keren zijn en ook kleinere. Maak een lijstje van eerste keren die je te binnen schieten. Loop er een tijdje mee rond en vul ze aan. Welke grote en kleine eerste keren komen voorbij. Zoek eerste keren van vroeger, van later en van nog niet zo lang geleden. Verzamel ze. Enkele voorbeelden, afkomstig uit het tijdschrift Plus Magazine, 2009, ik weet helaas het precieze nummer niet meer:
De eerste keer alleen eten Dick Vos (77): Na het overlijden van mijn vrouw Woutje hadden mijn kinderen al snel bekokstoofd dat ik bij mijn dochter zou eten. Maar haar gezin gaat pas laat aan tafel en ik houd ervan om tussen de middag warm te eten. (…) Na een paar weken ben ik daarom weer thuis gaan eten. Daar zat ik, in mijn eentje aan de tafel waar we ooit met z’n tienen aten. (…)
De eerste keer op de scootmobiel Klaas Potgieter (45): Toen ik vier jaar geleden niet goed meer op mijn benen kon staan, kwam de scootmobiel in beeld. Een schrikbeeld. (…) Ik heb eerst stiekem achter het huis geoefend. (…) Mijn eerste rit ging naar een voetbalwedstrijd in mijn woonplaats. Tweeduizend man op de tribune. Ik vond het doodeng. Met een heftig bonkend hart reed ik het sportpark op. Maar toen ik naar mijn vaste plek stuurde, merkte ik dat mijn angst ongegrond was. Mensen waren blij dat ik er was. Dat maakte me heel gelukkig. Ik was er doorheen! (…)
De eerste keer in burgerkleren Mevrouw Louws-Janse (92): Op mijn 85ste heb ik mijn Zeeuwse klederdracht verruild voor gewone kleren. Burgerkleren, zoals wij dat noemen. Ik wilde het al jaren eerder, maar ik was bang dat het te veel geld zou kosten om een nieuwe garderobe aan te schaffen. (…) Ik heb geen moment spijt gehad. Wat een bevrijding! (…) Wat ik wel een beetje eng vond, was de eerste keer naar de kerk. Wat zouden ze wel niet denken? Maar niemand deed moeilijk en een deel van de mensen herkende me domweg niet. (…)
De eerste keer dat ik zonder pijn kon dansen Wenneke Savijne (na een operatie aan haar voet): De eerste keer dat ik weer de hele avond op hakken kon dansen, zonder pijn, zal ik niet snel vergeten. (…)
De eerste keer dat ik weer kon horen José Verheul (44): de eerste keer dat mijn cochleair implantaat werd aangezet, was spannend. Dat ik direct weer goed zou kunnen horen, was onwaarschijnlijk. Dat wist ik. Toch hoopte ik op een wonder, want die verhalen zijn er ook. Maar ik hoorde alleen maar herrie. Ik verdronk bijna in de kakofonie van geluiden.
2 - Kies nu één eerste keer uit, en maak een cluster rond dat thema. Schrijf alle associaties op, die horen bij die eerste keer. Loop al je zintuiglijke indrukken na, vraag je af waar, wanneer, waarom, hoe, met wie en zoem zo in op die ene eerste keer.
3 - Schrijf dan het verhaal over de eerste keer. Schrijf het verhaal in de ik-vorm, en verplaats je daarbij in degene die je was op het moment van de gebeurtenis zelf en in de tegenwoordige tijd (alsof het nu gebeurt).
4 - In een groep: Lees aan elkaar de verhalen over de eerste keer voor. Bekijk met elkaar hoe het gewerkt heeft om over de eerste keer te schrijven in de eerste persoon (ik-vorm) en tegenwoordige tijd. Wat doet dat met je verhaal? Kon je alles erin kwijt wat je wilde?
5 - Wat je nog meer kunt doen: Schrijf het verhaal nog een keer, maar nu in de hij- of zij-vorm en in de verleden tijd. Bekijk hoe je verhaal verandert door dit andere perspectief en deze andere tijd. - Schrijf het verhaal nu nog een keer, maar dan in de jij-vorm. Je spreek jezelf als het ware toe, alsof je een brief schrijft aan degene die je toen was, tijdens die eerste keer. De ik is degene die jij bent in het hier en nu, de jij is degene die je was toen. - Ga naar de bibliotheek en leen de boeken van Rita Verschuur (meisjesnaam van Rita Törnqvist, die onder deze naam veel kinderboeken publiceerde). In een serie kinderboeken beschrijft ze haar kinderherinneringen, beginnend in 1940, toen ze vier jaar was tot ongeveer haar twaalfde jaar. Ze schrijft over kind-zijn, over het hebben van twee moeders, over logeren in Zweden, over haar vriendinnetje Britt-Marie, over geloven, over op school zijn, over tekenen en een prijs krijgen. En over nog veel meer. In mijn boekenkast staan: Rita Verschuur: Hoe moet dat nu met die papillotten. Van Goor, Amsterdam, 1993 - Rita Verschuur: Mijn hersens draaien rondjes. Van Goor, Amsterdam, 1994 - Rita Verschuur: Vreemd land. Van Goor, Amsterdam, 1995 - Rita Verschuur: Hoofdbagage. Van Goor, Amsterdam, 1996 - Rita Verschuur: Jubeltenen. Van Goor, Amsterdam, 1998 - Rita Verschuur: De prijs. Van Goor, Amsterdam, 2001 - Rita Verschuur: Moeder en God en ik. Van Goor, Amsterdam, 2005. Over het gebruik maken van zintuiglijke ervaringen in taal, over sprekende details, over niet teveel vertellen en suggereren, over schrijven vanuit het perspectief van wie je vroeger was… een paradijs voor wie wil leren over schrijven!
6 - Voor meer inspiratie:
Nog nooit in mijn leven heb ik zoiets lekkers gegeten. Ik proef het nog steeds. Zweeds wittebrood. Dat hebben ze uit vliegtuigen neergegooid omdat al het eten bij ons nu bijna op is. Ze gooiden geen kant en klare broden, maar grote pakken spierwit meel. Alle bakkers konden weer aan het werk. En iedereen kreeg zo maar een kersvers wittebrood. Het is zo lekker dat ik gewoon niet weet hoe ik het moet zeggen. Het is heel zacht in je mond. Je kan het niet vergelijken met ons regeringsbrood. Je hoeft er haast niet op te kauwen, het smelt bijna vanzelf. Eerst at ik het thuis en toen kreeg ik bij de familie Blom nog een boterham. Zij smeerden er stroop op en dat was nog lekkerder. Een witte boterham met stroop, dat is geen brood maar taart. In: Rita Verschuur: Hoe moet dat nu met die papillotten. Van Goor, Amsterdam, 1993.
De eerste Zweedse les is afgelopen. Ik fiets naar huis met een zinnetje in mijn hoofd. Har du blek. Ik hoop maar dat het echt Zweeds is. Zeker kan ik het pas weten als ik in Zweden ben. Zo’n lerares kan wel van alles verzinnen. En deze is al oud, ze heeft een kraakstem, en ze had het bijna aldoor over de regels van de taal. Ik wilde alleen wat leren praten, zei ik. Toen bedacht ze een paar zinnetjes over honden en katten en auto’s. Maar ik zei dat ik liever wilde weten wat inkt is. Heb je inkt? ‘Waarom wil je dat weten?’ vroeg die mevrouw. ‘Als ik in zweden bij die mensen op dat eiland logeer, dan wil ik inkt hebben om brieven te schrijven. Dan heb ik tenminste iets te doen.’ ‘Heb je inkt’, zei die mevrouw, ‘is “har du blek”’. (…) Kopenhagen is een stad vol groene daken. We eten in een restaurant dat Wiwex heet. Wiwex, wat een naam! Er speelt een orkest en in een hoek zit een oude dame een sigaar te roken. Ik geloof mijn ogen niet, maar het is echt waar. Het is een héél dikke sigaar en die dame heeft een boezem van jewelste en knalrode lippen en een glimmende ketting. ‘Wat een belachelijk mens,’ zeg ik. Pappa zegt dat het in Denemarken heel gewoon is dat vrouwen dsigaren roken. ‘Maar kunnen ze dan tegelijk moeder zijn en zo?’ vraag ik. ‘Ja hoor’, zegt pappa. ‘Dat is geen probleem.’ ‘Doen ze het ook in Zweden?’ ‘Nee, dit is typisch Deens.’ In: Rita Verschuur : Vreemd land. Van Goor, Amsterdam, 1995.
Voor het eerst van mijn leven lig ik in de logeerkamer. Je hebt hier harde bedden en prikkerige dekens. Er lopen roze en oranje strepen overheen en ze zijn te dik voor de zomer. Het is warm hier op zolder. Net niet warm genoeg voor zonder deken maar te warm voor met. Ik voel de stekelige haartjes door het laken heen. Ik verlang naar mijn eigen bed in mijn koele kamertje en het meest naar mijn roosjesbehang. Daar kijk ik ’s avonds altijd naar voor ik inslaap en ’s morgens meteen als ik wakker word. De roosjes zitten aan kromme takjes met twee blaadjes en een knopje en ze buitelen over het behang. Morgenochtend kan ik ze niet zien buitelen. Ik heb Britt-Marie beloofd dat ik de hele tijd met haar hier boven slaap. Beloofd is beloofd, daar is niks meer aan te doen. En nu ben ik de gastvrouw. Dan moet je edelmoedig zijn, dat hoort erbij. Ik moet ervoor zorgen dat zij het fijn heeft hier. In: Rita Verschuur: Hoofdbagage. Van Goor, Amsterdam, 1986.
De eerste keer / De wereld heeft een nieuwe kleur gekregen. / Ik heb het voor de eerste keer gedaan! / We hebben uren bij elkaar gelegen, / voor ons bestond geen zon, geen maan. / Nu fiets ik als een gek door alle straten. / Ik denk dat iedereen iets ziet aan mij. / Angst voor die eerste keer heeft mij verlaten, / ik voel me uitgelaten, opgelucht en blij. / De wereld heeft een nieuwe kleur gekregen. / Het windt me op en maakt me ook verlegen. In: Diet Verschoor: Zou het waar zijn wat ik zie? Holland, Amsterdam, 1985.
Mijn eerste boek. Op 10 april 1992 presenteer ik mijn eerste boek: De lucht zit nog vol dagen. De presentatie is in Eindhoven, en al vroeg in de ochtend zit ik in een busje, met Kees als chauffeur. We doorkruisen de hele provincie om alle door mij geïnterviewde oudere vrouwen op te halen. Zij hebben het boek smaak en kleur gegeven, ze hebben mij uitvoerig verteld over hun leven en ze hebben mij hún antwoorden gegeven op de vraag hoe zij het klaarspeelden om iets moois te maken van het leven als alleenstaande oudere vrouw. Mijn tante Lène, mijn moeder, de buurvrouw, een paar deelneemsters uit mijn levensverhalencursussen, allemaal zijn ze er op ons feestje. Ze zijn op hun paasbest, en ook ik draag prachtige nieuwe kleren: boven een witte broek een klaprozensetje, een prachtig roze zijden jasje en roze hakkeschoentjes die ik daarna nooit meer zal dragen. Toch straal ik niet zoals ik hoopte, want ik heb de griep. In de auto zit ik met een dikke trui als dekentje om me heen. De koorts heb ik met veel aspirine weggeduwd, maar mijn soepogen en ook verder nogal snotterige gezicht is met make-up niet echt te redden. Ik vind het heel spannend. Tegen de tijd dat ik mijn verhaal moet vertellen op het podium, heb ik al teveel energie opgesoupeerd, want ik word draaierig en misselijk, wordt nog witter dan ik al ben en val bijna flauw. Op een stoel vertel ik de rest van mijn verhaal en niemand weet hoe vreselijk ongelukkig ik me voel als het boek tenslotte gepresenteerd wordt. Alle geïnterviewden krijgen van mij een boek, maar het is een blanco boek, een boek met alleen een omslag zonder woorden. Ik vertel dat het unieke boeken zijn, omdat er maar 15 van zijn gemaakt, en dat degenen die het krijgen er zélf in kunnen schrijven, omdat het jaar van het dagboekschrijven in aantocht is. Ik vertel dat iedereen binnenkort nóg een boek krijgt. Het is de nachtmerrie van de schrijver: een boek presenteren dat niet klaar is. En mijn eerste boek is wel geschreven – met de hand nog! - en geredigeerd, maar het is niet klaar. Als ik het moet presenteren is het nog niet gedrukt. Toch zie ik nu op de foto’s dat ik blij was, vooral ná de presentatie. Op alle foto’s straal ik en lach ik blij. Ik ben omringd door bijzondere collega’s, familie, mijn lief en vrienden. Ik krijg bloemen en felicitaties en ik realiseer me pas later, als we weer in de bus zitten om naar huis te gaan, dat ik nu schrijfster ben. José Franssen, niet gepubliceerd.
José Franssen