Week 48: Ik zal dit 'ik' eens bij de kladden grijpen
Langzaam heb ik me uit het drukke verkeer teruggetrokken en ik houd me bezig met mijn herinneringen, maar is datgene wat ik vergeten ben wel echt met me gebeurd? En wat als ik een paar beelden uit de duisternis oproep? In mijn hoofd heb ik veel plaatjes verzameld, maar ik heb de opnamen niet ontwikkeld. Misschien haal ik ze ooit nog wel tevoorschijn. Misschien ook niet. Is er nog iets anders tussen waarheid en fictie? Misschien de slingerbeweging, een samenzweerderige uitwisseling van lachende blikken. Waar ik op wacht? Mijn gepruts vereist in feite geen enkele verandering aan de buitenkant. Ik wil niets van de anderen, nog niet eens dat ik mezelf gelijk kan geven en hun ongelijk. Ik ben een drager, een schakel in de keten, een postbesteller, de woorden gaan door me heen. Ik bewerk de schaamteloze grondstof en dik die in tot iets presentabels. Woord voor woord betast ik mijn eigen nalatenschap, ik ga op mijn eigen hoofd staan. Laat het brein maar werken, ongehinderd door welk plan ook. (…) De eerste persoon enkelvoud moet zichzelf leren kennen? Ik zal dit ‘ik’ eens bij de kladden grijpen, en dan kan het spartelen wat het wil, ik ga erin kijken en het uit elkaar halen. Wat zou er helemaal binnenin zitten? Een substantieel ei van licht? Of slechts de herhaling in haar onuitputtelijkheid? Of zou het toch zo zijn dat we door de poort van de sclerose het niets betreden? De vindingrijke koopman biedt catharsis, een geconcentreerd mengsel van vreugde en pijn, en hoopt daar wat geld mee te verdienen. Elke zin, elke alinea is een aparte eenheid, ze moeten allemaal een waardevolle mededeling op zich zijn. De delen van de verzameling zijn ook opzichzelfstaande, geordende verzamelingen. In: György Konrád: Slingerbeweging. Vertaald uit het Hongaars door Mari Alföldy. De Bezige Bij, Amsterdam, 2011.
1 - Wie ben ik? Dat is de belangrijkste vraag die mensen zich stellen, als ze hun autobiografie schrijven. In de komende week gaan we aan de slag met die ene vraag: wie ben ik? Het gaat niet om de vraag hoe je was in een bepaalde periode van je leven, het gaat niet om een portret van wie je tien, twintig of dertig jaar geleden was, nee het gaat om een zelfportret van wie je nu bent. Je probeert woorden te vinden om te benoemen wie jij bent, hier en nu, terugblikkend op het leven dat je geleefd hebt, vooruitblikkend naar het leven dat nog komt. Dat vraagt moed, maar het is ook een boeiende en interessante onderneming. Begin maar eens met het naar jezelf kijken in een grote spiegel. Kijk naar jezelf voor een grote passpiegel, en bestudeer je eigen verschijning minutieus. Zoek eerst naar de kenmerken van je uiterlijke verschijning en kijk daarbij ook verder dan het spiegelbeeld: hoe zie je er uit? - Ben je groot, klein, dik, dun? - Ben je jong, van middelbare leeftijd of al ouder? Waaraan kun je dat zien? - Heb je bruine haren, blonde lokken of een grijze krullenkop? - Welke kleding draag je vandaag, maar ook: welke kleding past bij je? Heb je een eigen stijl? Eigen kleuren? - Wat is er speciaal aan jou? Noem interessante uiterlijke details en kenmerken. - Schrijf in trefwoorden je waarnemingen op. Doe dat minutieus, en probeer ook de schoonheid van je spiegelbeeld in woorden te vatten. - Vervolgens zoek je naar woorden en zinnen die passen bij je innerlijk, bij de gevoelens en gedachten, en bij jouw visie op ouder worden. - Wat zijn belangrijke karaktereigenschappen van jou? - Heb je ook tegenstrijdige eigenschappen? - Wat vond en vind jij belangrijk in je leven? Wat is voor jou in je leven bijvoorbeeld een leidraad geweest? Welke beweegredenen waren richtinggevend? - Is je beroep belangrijk voor je? Hoe drukt zich dat uit in je leven? - Wat is voor jou de kern van je identiteit? - Waar heb je voor gevochten in je leven en waarvoor sta je nu? - Welke wensen en verlangens heb je? - Wat voel je, wat beleef je als je kijkt naar jezelf? - Schrijf trefwoorden op of maak een cluster rond mijn identiteit, wie ben ik? - Als je naar jezelf kijkt en over jezelf nadenkt, bestaat er dan een tegenstelling tussen uiterlijk en innerlijk?
3 - Schrijf nu een zelfportret. Als je dat klaar hebt, streep je de belangrijke woorden en zinnen aan, en je schrijft dan een nieuw zelfportret in dichtvorm.
4 - In een groep: Zoek het zelfportret op dat je schreef in week 17 naar aanleiding van een foto. Lees aan elkaar alle drie de zelfportretten voor en bespreek het verschil tussen het portret naar aanleiding van de foto (een momentopname) en de tekst en het gedicht van nu. Kijk met elkaar of je zoiets als ‘identiteit’ kunt herkennen in de portretten. Zijn de portretten herkenbaar, treffend? Komt er iets van de tegenstelling tussen innerlijk en uiterlijk in naar voren?
5 - Wat je nog meer kunt doen: Je kunt de vraag Wie ben ik? uitbreiden met de vraag Waarom schrijf ik mijn eigen levensverhaal? Verzamel eerst jouw antwoorden op deze waaromvraag en schrijf dan een inleiding voor je levensverhaal. In die inleiding benoem je de noodzaak voor jou om je verhaal te vertellen, gekoppeld aan wie jij nu bent. Schrijf de inleiding alsof je een inleiding schrijft voor je eigen autobiografie. Voor je begint te schrijven aan je inleiding moet je de antwoorden op de volgende vragen weten: Waarover gaat het in mijn levensverhaal, wat is de rode draad in dit verhaal? Wie is de ik-persoon in dit verhaal, dat wil zeggen: er moet iets in doorklinken van het antwoord op de vraag Wie ben ik? Voor wie schrijf ik het? Waarom heb ik dit verhaal geschreven en wat wil ik ermee bereiken? - Fotografeer jezelf. - Ga op stap met iemand die je vraagt om foto’s van jou te maken. Trek je mooiste kleren aan, en zoek locaties en passende decors in je omgeving voor het maken van foto’s. Laat de ander vooral heel veel foto’s maken in verschillende poses, dan heb je meer kans dat er een of twee geslaagde portretten bij zijn. Zorg wel dat het leuk en plezierig is, dus neem het allemaal luchtig. Laat je van je beste kant zien en toon dat je er mag zijn! De foto’s waar je tevreden over bent kun je eventueel gebruiken bij het maken van het drieluik, dat hieronder beschreven staat. En anders zijn ze de illustraties bij je verhaal en gedicht van deze week. - Maak een drieluik van zelfportretten. Koop in een handvaardigheidswinkel een groot fotokarton (A3 formaat) en maak met een scherp mesje twee sneden in het karton, zodat het in precies drie gelijke delen verdeeld wordt. Niet doorsnijden, het gaat erom, dat je het karton op de sneden kunt vouwen, zodat je het drieluik rechtop kunt zetten, zoals een spiegel met twee zijpanelen. - Elk deel van het drieluik wordt nu gevuld met een zelfportret. Gebruik daarvoor een mooie foto van jezelf, of kopieën van een foto: als je van een foto telkens een kopie maakt van de kopie, krijg je een mooi vaag en spannend beeld. Gebruik ook je teksten of delen uit die teksten. Je kunt ook alleen een paar regels eruit halen. Gebruik (letter)stempels, knip, scheur en plak met mooie plaatjes uit tijdschriften en mooi (gekleurd of doorzichtig of rijst- of crèpe-) papier, gebruik ribbel- en fotoschaar, kleurpotloden of verf, knutsel je eigen drieluik in elkaar. Maak er iets van dat mooi is en waar je met plezier naar kijkt. - Als je met een groep werkt, is het leuk deze drieluiken mee te brengen bij het bespreken van de geschreven zelfportretten. Je kunt zelfs beginnen met een tentoonstelling van de drieluiken. Ze voegen iets toe en het is leuk om te zien wat iedereen gemaakt heeft en een stimulans om ook werkelijk een drieluik te maken! - Maak een boekje met zelfportretten en foto’s, bijvoorbeeld een portret voor elke tien jaar dat je leeft.
6 - Voor meer inspiratie:
Zelfportret / Tweeëndertig, lang, wat smal. / Eerste grijze haren al. / Meestal vredig van gemoed; / soms een hart dat plotsling bloedt. / Ogen, eensklaps dan, bevreesd. /
(Er is zoveel meer geweest.) / In: Bertus Aafjes: Verzamelde gedichten 1938-1988. Meulenhoff, Amsterdam, 1990.
Ik, Ik, Ik / Ik heb tanden ik heb schoenen, / ik heb handen weinig geld maar voldoende sigaretten / ik heb een tramkaart / vrienden in heel Europa ook in Amerika / ik heb geen huis, maar wie wil een huis… / Ik heb wel sleutels van vroegere huizen / in alle huizen waar ik kom liggen van mij boeken / ik heb kilometers straat in de huid van mijn voeten / ik heb miljoenen mensen in mijn ogen / ik heb duizend dingen om aan te denken / ik heb hoofdpijn van het denken. Ik heb / vuile nagels. In: Remco Campert: Dichter. De Bezige Bij, Amsterdam, 1995.
In mijn slaap / kijk ik mij aan / in een op zwart water / gebroken zon. / Hoewel ik soms / ook een steen zie / witter in dat water / dan het witste / van de zon. In: Hans Andreus: Verzamelde gedichten. Bert Bakker, Amsterdam, 1984.
Tao – de weg / Vanaf het moment dat het bewustzijn doorbrak tot mijn tiende, was mijn wereld vervuld met verwondering; / op mijn vijftiende liep ik over van nieuwsgierigheid en dacht ik alleen maar aan mijn studie; / op mijn twintigste was ik vol verwarring, zowel in lichaam als in geest; / op mijn dertigste begon in, aftastend en nog onzeker, een rol van betekenis te spelen; / op mijn veertigste had ik het een en ander begrepen en was ik tamelijk zeker van mezelf; / op mijn vijftigste werd ik me bewust van mijn eigen plaats in het universum; / op mijn zestigste zocht ik steeds meer naar stilte en hoefde ik niets meer te presteren; / op mijn zeventigste had ik geen behoefte meer om in discussies te treden; / en nu ik de vijfenzeventig nader, kan ik de stem van mijn hart volgen, vrij van voorschriften en beslommeringen van de wereld. / Wie Tao ziet en volgt vanaf de morgen, / Kan zonder spijt en angst ’s avonds sterven. / Confucius in: The sayings of Confucius. Mentor Books, London, 1955. Vertaling van Frans Kessels in: Kwartaaltijdschrift voor universeel-religieuze verdieping, Bulletin 2002 nummer 1, Exist-Holland, Print ’81, Doorn, 2002
José Franssen