Balanceren op een draad
Wat zou ik graag zo’n doortastend, efficiënt en stabiel mens zijn, dat na een nachtje slapen alles van de voorgaande dagen verwerkt heeft en schoon en fris aan de nieuwe week begint. Maar ik ben intens moe na een weekend met mijn moeder, maak me zorgen en hoor in mijn hoofd allerlei zinnen, zie gebeurtenissen nog eens langskomen. Het hele weekend gaat bij mij in de herhaling.Ik zie mezelf bij haar aankomen, na anderhalf uur reizen in mijn geboorteplaats, met een tas vol eten, tijdschriften en andere spullen. Blij lachend staat mijn moeder in de deuropening: een heel weekend kan ze leunen op me, is een tweede stel hersens actief om haar voor de chaos te behoeden. Het is mijn beurt, om het weekend te vullen, elk vijfde weekend ben ik bij haar of ik haal haar op om bij mij te zijn. Wij kinderen, vijf in getal, hebben een weekendrooster. Wij mantelzorgen. We proberen mee te gaan in het langzame en sluipende dementeringsproces en vooral niet te vroeg dingen over te nemen of te organiseren voor onze moeder.
Het weekend hobbelt voorbij: we kijken samen met een kleinzoon naar vallende dominostenen terwijl we chips eten, we drinken koffie bij een tante, doen boodschappen in de supermarkt (kind toch, dat krijgen we in geen weken op!), maken eten klaar, bekijken foto’s en lopen op zondagmiddag even het dorp in, omdat de winkels open zijn en er overal sinterklaasliedjes te horen zijn. We vertellen elkaar sinterklaasherinneringen. Tussendoor poets ik wat in huis, was ik de vesten die ze altijd draagt en die dus niet gewassen worden, ik ruim de vuilniszakken in de kelder op, constateer dat ze vergeten is te douchen, en knip later haar vingernagels omdat die zichtbaar aan renovatie toe zijn. Tussen de bedrijven door ben ík degene die een half uur op de bank ligt voor een dutje, terwijl mijn moeder bladert in de tijdschriften die ik voor haar heb meegebracht.
Zoals altijd stel ik mezelf duizend vragen: zou ze echt de bakker niet meer kunnen vinden, zoals ze ’s ochtends tegen me zei? Hoe moet dat met het geld? Ze verstaat de waarde ervan niet meer, maar hecht enorm aan het zelfstandig zijn en zelf geld kunnen uitgeven. Zou ze echt nog wat opnemen als ze leest? Zijn de woorden voor haar niet even vluchtig geworden als vogels, die, als ze zich betrapt voelen, meteen wegvliegen? Wat moeten we doen als ze zich vaker niet meer wast en douchet? Hoe zijn haar dagen door de week, als ze toch vaak urenlang alleen is? Soms is ze verdrietig en somber, maar vaak ook niet. Nee, klagen doet ze niet. Af en toe hoor ik in haar stem dat ze zich eenzaam voelt. Ik begrijp dat goed, want van een actief en ondernemend mens, dat veel op pad was, is mijn moeder nu een oude vrouw geworden, die uit angst voor verdwalen en niet meer weten wat ze ook al weer ging doen, maar thuis blijft. Of die op dagen dat de zon schijnt, haar wandelingetje maakt naar de Maas, waar ze op een bankje misschien even met iemand die ze vaag kent, kan praten om tenminste een stem gehoord te hebben die dag.
Zo’n weekend is voor mij niet alleen een tijd waarin ik praktisch bezig ben, pratend over de dingen van alledag, het is tegelijkertijd een wirwar van zien, voelen, me voorstellen, me afvragen, twijfelen, vragen, antwoord krijgen en geen antwoord krijgen en nog meer vragen.Op maandag roept mijn werk. Maar ik kan zoals altijd de stap naar mijn eigen leven maar moeizaam maken. Het is alsof er een draad gespannen is tussen mijn leven met mijn moeder, in haar bovenwoning waar alles zich afspeelt in het hier en nu, en mijn leven in de wereld, die zoveel groter is. Het is alsof ik balancerend op die draad weer langzaam naar de andere kant moet gaan. Daar zal het dan ook wel mee te maken hebben, dat ik de maandagen na mijn weekenden verkwansel met kranten lezen, thee drinken, door het raam naar buiten kijken en nóg een dutje in de middag.
Gepubliceerd in: Denkbeeld, tijdschrift voor psychogeriatrie, februari 2006