Boodschappen doen

Het eerste deel van de zaterdag is voor mijn moeder. Terwijl we koffie maken en gezellig een kopje drinken, inspecteer ik de koelkast, de voorraadkast, de keukenkastjes en het fornuis op voedingswaren en verkeerd terecht gekomen voorwerpen. We praten over ditjes en datjes en maken een boodschappenlijstje. Ik loop de dingen na die aangevuld moeten worden. ‘Ik kan het heus wel alleen hoor,’ zegt mijn moeder zonder veel overtuiging. Meestal is ze blij dat ik er ben en ze vindt het heerlijk dat ik meedenk. Ze noemt me vaak ‘haar tweede geheugen’. Maar als we dan in de winkel lopen, verbaast ze zich over de boodschappen die we in het wagentje leggen. ‘Zóveel?’ vraagt ze dan ongelovig? ‘Wat moet ik daar allemaal mee? Leg maar wat terug. Ik kan morgen toch weer gaan?’ Enige verleidingskunst is dan niet overbodig. Zelf kan mijn moeder nog maar een handvol benodigdheden bedenken, te veel boodschappen verwarren haar en ze is bang dat ze de inhoud van de winkelwagen niet kan betalen.

Vandaag is de vogel gevlogen. Ik wacht een tijdje, in de veronderstelling dat ze naar de bakker of de slager is. Nóg doet ze dingen alleen, maakt ze haar vertrouwde rondjes door het dorp, langs de routes die ingesleten zijn en die ze van buiten kent. We houden ons hart vast, want ze stapt ook nog regelmatig op de fiets en ze rijdt dan ongeconcentreerd en slechtziend door de straten, terwijl ze onderweg al niet meer weet waar ze naartoe wil. Ze is regelmatig de weg kwijt, maar dat vertelt ze ons alleen bij vergissing. Net zoals ze zich een paar weken geleden liet ontglippen dat ze niet wist of ze de bakker nog kon vinden. Wij maken ons regelmatig zorgen, maar ze heeft ook goede dagen waarop het allemaal wél lukt. En we willen haar de fiets en haar vrijheid niet ontnemen zolang ze niet echt verdwaalt.Na een poosje wachten besluit ik te gaan. Ik voel een lichte ongerustheid, want het is ongewoon geworden dat mijn moeder initiatieven neemt. Al lang zoekt ze zelf geen mensen meer op en hoewel ze zich altijd weer voorneemt mee te doen aan de activiteiten van het Vrouwengilde en de Zonnebloem, lukt dat alleen nog als iemand haar haalt en brengt. Als ik naar buiten ga, zie ik haar, stijf gearmd en in gesprek met een mij vreemde mevrouw. Ze steken het plein over en gaan een winkel binnen. Ik ben verbaasd en nieuwsgierig: wie is die mevrouw? Ze gaan vast koffie drinken in de lunchroom boven de winkel. Ik twijfel: zou ze nog boodschappen willen halen? Ik wil niet vanmiddag nog een keer terugkomen, ik moet ook mijn eigen huishouden verzorgen. Bovendien gaat volgens onze familiedienstregeling later een van mijn broers en zussen bij haar op bezoek. Ik haal dus de boodschappen, leg alles netjes weg en loop dan naar het café, waar inderdaad mijn moeder zit met een andere vrouw.

Als mijn moeder mij ziet, is de begroeting lauw. Haar hele houding vertelt me dat ik het beste maar zo snel mogelijk kan gaan. Ze reageert erg geïrriteerd als ik zeg dat ik bij haar thuis ben geweest en dat ik het een en ander meegebracht heb. Boodschappen doen? Dat kan ze uitstekend zelf! Nú zit ze koffie te drinken, dat zie ik toch? Mijn moeder, die altijd de hartelijkheid zelf was, is kattig en afwijzend. Het is overduidelijk dat ik hier niet gewenst ben. Ze orakelt dat je niet afhankelijk moet worden van je kinderen en dat zij niet zo’n moeder is die altijd maar zit te wachten. Háár kinderen leiden hun eigen leven. Was het maar waar!Het is wonderlijk, je moeder de dingen te horen zeggen waarvan ze altijd overtuigd was en tegelijkertijd te weten dat die overtuigingen verbleekt zijn in het licht van de afhankelijkheid die mét Alzheimer sluipend dichterbij komt. Maar nu kies ik eieren voor mijn geld en zeg ik dat ik mijn eigen huishouden op orde ga brengen. Als ik vertrek, weet ik niet of ik moet glimlachen om mijn moeders vreemde gedrag of me beledigd moet voelen om haar afwijzing.

Gepubliceerd in: Denkbeeld, tijdschrift voor psychogeriatrie, augustus 2007