Met de trein
Al die jaren reisde mijn moeder met de trein als ze naar mij toe kwam. Ook het reizen was een uitje voor haar, ze ging altijd zó vroeg dat ze zich een vertraging bij het overstappen wel kon permitteren en ze reisde op haar dooie gemak. Ze kwam heel regelmatig en graag. Nu ze steeds meer vergeet, vraag ik me af hoe lang ze dit nog zal kunnen. Ze is al een keer een uur te vroeg aangekomen en stond al bij mij aan de deur toen ik wilde vertrekken om haar van het station te halen. En als ik haar soms zie rommelen met haar portemonnee en haar keer op keer zie zoeken naar haar sleutels, slaat de twijfel toe. Kan ze de spullen voor een weekend nog wel zelf bij elkaar zoeken? Kan ze het goede perron nog wel vinden? Ik vraag haar of het nog lukt, alleen reizen, maar mijn moeder briest verontwaardigd: ‘Waarom niet? Dat heb ik toch altijd zo gedaan?’ Ik voel me er niet gerust op, maar ik wil haar het alleen reizen niet uit handen nemen voordat ze er echt aan toe is. Dus regel ik met mijn zus, dat ze helpt de tas in te pakken en dat zij mijn moeder op vrijdagmiddag naar het station brengt en voor het goede kaartje zorgt. Ik bel van te voren op om te herhalen hoe laat de trein vertrekt en hoe laat ik haar kom ophalen op het station. En ik hoop maar dat het haar lukt halverwege over te stappen in de goede trein.
Voor de zekerheid blijf ik thuis. Stel dat er iets niet lukt en ze mij probeert te bellen… Ik voel me als een moeder die haar kind voor de eerste keer alleen een gevaarlijke weg laat oversteken. Al voordat de trein vertrekt, gaat de telefoon. ‘Ja, kind,’ zegt mijn moeder, bijna formeel, ‘ik wil me afmelden voor het weekend. Ik kom niet.’ Op mijn waaromvragen kan ze geen antwoord geven. ‘Ik blijf liever thuis,’ zegt ze. Maar dat overtuigt me niet, haar stem klinkt dunnetjes. ‘Durf je het niet aan met de trein?’ vraag ik haar. Ze geeft eerst geen antwoord, maar barst dan los dat we niet alles voor haar hoeven te regelen en dat ze mijn zus heeft afgezegd. Ze kan heel goed alleen op het station komen en die betutteling, daar is ze niet van gediend. Ze is toch geen klein kind?! En met dat overstappen, dat weet ze niet hoor, het is allemaal zo veranderd de laatste tijd, misschien vindt ze de goede trein niet eens… En nee, nu komt ze niet meer. In haar stem hoor ik de onrust, de angst dat ze het niet meer kan, de paniek en de boosheid. Ze weet niet meer hoe het moet, maar kan dat niet zonder gezichtsverlies zeggen.
Ik denk razendsnel na. ‘Als ík dan eens naar jou kom,’ stel ik haar voor, ‘dan eten we bij jou en dan gaan we samen met de trein naar mij. Ik denk dat je het best leuk vindt om het weekend bij mij te zijn. Ben je er eens even helemaal uit.’ Mijn moeder reageert blij. ‘Dát vind ik leuk,’ zegt ze, ‘ja, kom maar hierheen.’ Dus neem ik de trein naar mijn moeder. Zoals altijd is ze blij me te zien, met een brede glimlach staat ze in de deur. We gaan over tot de orde van onze rituelen: halen boodschappen, koken en eten samen aan haar gedekte tafel en drinken er een glas wijn bij. Ik vertel wat over mijn werk en over het boek dat aan het groeien is. De gebeurtenissen van de voorbije dag zijn langzaam in de vergetelheid weggezakt en ik prijs weer eens het soms ook juist gúnstige effect van het vergeten. Als de afwas gedaan is, pakken we samen de tas in voor het weekend. Een reisje met de trein en een weekendje in het zuiden lonkt. ‘Gezellig,’ zegt mijn moeder als we onderweg zijn. ‘Even helemaal eruit.’ Vanaf dat moment laten we mijn moeder niet meer alleen met de trein reizen. En hoewel ze vaker zegt dat ze het echt nog wel kan, vindt ze het heerlijk om gehaald en gebracht te worden.
Gepubliceerd in: Denkbeeld, tijdschrift voor psychogeriatrie, februari 2008