Nachtverhalen

1

Lang geleden, nadat mijn vader overleden was, begon ik met overnachten bij mijn moeder. Ik gunde haar de gezelligheid van een lange avond zonder einde, ik dronk graag een glas wijn met haar bij de maaltijd, en het speelde beslist een belangrijke rol, dat ik met mijn nachtblinde ogen niet wilde rijden in de avond en dat ik een grote hekel had aan stille stations, halflege treinen en het altijd wat gespannen reizen op de late avond. Omdat het praktisch was en wij geen enkele last hadden van elkaars fysieke aanwezigheid, kroop ik die nachten in het grote bed, waar wij in het donker soms nog belangrijke vertrouwelijke gesprekken voerden voordat we in slaap vielen.

Toen tot mij doordrong dat mijn moeder dementeerde en dat ze steeds meer de greep op haar leven zou verliezen, realiseerde ik me al snel het belang van een goede nachtrust. Zo lang zij goed zou slapen, zou de zorg in haar eigen huis en omgeving gerealiseerd kunnen worden. Zo lang zij niet in haar pyjama zou rondzwalken, in haar eigen woning, op de galerij, in de hal van het appartementengebouw, en erger nog op straat, zou zij thuis kunnen slapen in haar eigen bed. Gelukkig heeft ze haar hele leven goed geslapen! Zelfs bij de allergrootste zorgen sliep mijn moeder onder het motto: niet slapen helpt er niets aan. Misschien leerde ze het ook wel in het weeshuis, de nacht en de slaap te gebruiken als een veilige haven, want in bed ben je alleen met je gedachten, kan niemand je nog kapittelen of bevelen, in de slaap kun je doen wat je wilt. Je kunt er fantaseren over een beter leven, je kunt dromen en wegzinken in het zalige niets.

Ik wist van het belang van vaste gewoontes en rituelen, als houvast voor de dementerende. Dus besloot ik elke week naar mijn moeder te gaan en erbíj te zijn, bij het leven met Alzheimer. Iedere week, elke dinsdag reisde ik in de middag, en later ’s ochtends al naar Blerick.

Het zesde jaar is ingegaan en het is inmiddels al lang geleden dat we begonnen met onze nachtverhalen. Ik bedacht ze 'met het oog op morgen', zal ik maar zeggen. Ik vroeg me af hoe ik mijn moeder zou kunnen helpen zich vertrouwd en veilig te voelen, ook als het ziekteproces verder gevorderd zou zijn. Tevreden en geborgen de slaap inglijden zou haar nachtrust ten goede komen, zo was mijn gedachte. En bijna vanzelfsprekend kwamen we via het zingen van liedjes van vroeger, terecht bij het opzeggen van onze kindernachtgebedjes.

2

Het begon als een spel, maar na een tijdje werd het gewoonte: voor het slapen gaan zei mijn moeder de gebedjes op, die ze als kind al over ons uitsprak met de wens voor een goede nachtrust. Niet alleen mijn moeder, maar ook ik voel me nog steeds wonderlijk geborgen bij het horen van het gebed over de veertien engelen, gevolgd door een paar andere godvruchtige versjes: goede avond lieve heertje, goede avond lieve vrouwke, goede avond engeltjes zoet, die mama en Jozéke vannacht bewaren moet. De gebeden worden uitgesproken in een vast ritme en met de cadans van een litanie. Al naar gelang de stemming zegt mijn moeder ze helder, zorgvuldig, snel of raffelend, met en zonder intonatie en extra klemtonen. Soms noemt ze onze namen, soms niet.

Vanuit mijn verlangen heb ik iets toegevoegd aan het ritueel: als de gebeden klaar zijn, stel ik mijn moeder de vraag hoe ze de nacht wil doorbrengen met de engelen. In de eerste jaren van onze nachtverhalen was dat soms de aanleiding tot een hilarische fantasie. We fantaseerden dan dat we naar een groot bal gingen in de hemel, en we bedachten welke kleren we zouden dragen, welke mooie schoenen en tasjes, hoe de balzaal er uit zou zien en wie we zouden ontmoeten. Nieuwe liefdes verzonnen we en we bedachten ook ontmoetingen met mijn vader die tevreden in een gouden stoeltje zat te wachten op ons, om te vertellen dat we het allemaal wel goed deden zo, en dat hij tevreden was. Soms kwamen we heiligen tegen, we beleefden avonturen op drijvende wolken, of we belandden in een sprookje. Af en toe bedachten we wenswerelden, waarin het vergeten was verdwenen en de moeite van alledag weggesmolten. Het was altijd leuk om zo fantaserend de nacht in te gaan. Een enkele keer moesten we zó lachen dat we weer helemaal wakker waren, en slechts sporadisch wilde mijn moeder niet, als ze té moe of té gedeprimeerd was.

3

Het opzeggen van de versjes en het verzinnen van de nachtverhalen werd zo een heel gewoon ritueel dat erbij hoorde. Het kostte wel wat, want we moesten op het zelfde moment gaan slapen. Maar het ontroerde me ook vaak, want het was heerlijk om mee te maken hoe graag mijn moeder na een dag van soms toch moeizaam leven in haar bed kroop en hoe tevreden ze dan de dekens over zich heen trok. “Mmmm, heerlijk…,”riep ze dan, “kom maar gauw, je weet niet wat je mist!”. Het plezier en de verwondering over onze fantasieën had ik niet willen missen, en het leverde me vaak genoeg kijkjes op in de binnenwereld van mijn moeder. Want wat gaat er om in een dementerende? De wereld staat steeds meer op zijn kop en het vertrouwde wordt almaar belangrijker. Vaak keek ik naar haar en zag hoe ze zo stil in bed lag, vol vertrouwen en blijdschap om mijn gezelschap. Ik hoorde hoe ze in alle rust de regels uitsprak. Soms realiseerde ik me dan dat ik haar dochter ben, dat zij nu bijna 80 is en inmiddels echt oud, en dat er geen momenten zijn waarop je dat beter kunt zien dan in bed, als alle hulpstukken en make-up verwijderd zijn.

De tijd ging voort en er kwam een periode waarin het zelf verzinnen van verhalen en het uitwerken van de scènes niet meer lukte. Dus ik hielp een handje en we verzonnen mooie wensen voor het nachtleven. We bedachten dat we bonbons zouden maken in een chocolaterie, wilden een taart bakken, of in een hangmat schommelen op een warm strand. Of we gaven onszelf een nacht vrij van alles zodat we ons het eten simpelweg konden laten voorzetten door de engelen tijdens een dinertje met een glas wijn. Steeds vaker was ík degene die de ideeën voor het nachtverhaal aanreikte. Dansen en spelen en gekkigheid uithalen was er niet meer zo bij. Mijn moeder was ’s avonds volkomen gevloerd van het harde werken om de gedachten te volgen en te begrijpen hoe de dingen in elkaar zitten. De paniek lag voortdurend op de loer, de angst zat te wachten, want hoe moest dat allemaal toch als ik er morgen niet meer zou zijn? Wie zou er dan komen en hoe moest ze het leven dan aankunnen? Een nachtje met alleen maar rust en een zacht muziekje was al gauw een goede tip, maar ook een wandeling op een berg onder een blauwe hemel kon nog goed, want die wandelingen waren nog goed verankerd in het geheugen dat nog over was. We zaten op een stoel in de tuin in de voorjaarszon, met de rok omhoog, zodat de benen een kleurtje konden krijgen. We gingen met de fantasieën nu meer het verleden in, ik kon mijn moeder blij maken met engelen die boven een frituurpan enorme hoeveelheden frites en kroketten bakten voor een groep kinderen, voor de kinderen die wij vroeger waren, om precies te zijn. Ik kon haar blij maken met het zorgen voor haar kleinkinderen, met een kampeervakantie op de camping van vroeger.

4

Inmiddels zijn we samen al een eind opgelopen met meneer Alzheimer. De samenhang in de zinnen en de taal begint steeds meer te verdwijnen. Lezen lukt niet meer, televisie kijken is volledig veranderd in kijken naar bewegende plaatjes en associatief reageren op voorbijkomende bekende gezichten of situaties. Thee zetten en koffie maken: het zijn niet te volbrengen taken geworden. Mijn moeder snapt er allemaal geen jota meer van, om het in haar eigen woorden te zeggen en ze verzucht nu vaak: 'Waar moet dat heen, waar moet dat heen?'. Ze wordt steeds afhankelijker van de zorg van anderen.Maar het lukt nog altijd met de goede nachtrust. Op mijn vraag naar de activiteiten van de nacht komt nu steevast hetzelfde antwoord: er moet eens stevig gepoetst worden bij de engelen. De herinnering aan het vele boenen, schrobben en dweilen in het weeshuis, is present. Dus nu poetsen we, we geven de meisjeszaal, de regentenkamer, en de lange gangen van het weeshuis een flinke beurt, en ik verzin er de pauze bij. Want in de pauze is er heerlijke koffie mét gebak. Mijn moeder kan de gebakjes zelf niet meer bedenken, dus ik schilder ze uitvoerig en smakelijk: we eten een heerlijk dikke chocoladetaartpunt met een dikke mop slagroom, of een appelbol met kaneel en veel suiker, of een stuk progresstaart van bakker Janssen die vroeger tegenover ons woonde en die taarten bakte als flatgebouwen, verdiepingen hoog. Als we bij het derde taartje zijn aanbeland, ligt mijn moeder te gieren van het lachen: “Hou op, hou op,” roept ze dan, “ik heb mijn buik al vol, zoveel kan ik niet op!” En omdat ze zelf niet meer op het idee kan komen, dat er na de pauze weer gepoetst moet worden, eindigt onze engelenfantasie met dat lekkere gebak , met het lachen en met wensen voor een goede nachtrust. Een minuut later slaapt ze al.

Vaak slaap ik zelf net zo tevreden in als mijn moeder, doodmoe en dankbaar voor de engelenverhalen, de intimiteit en de mooie momenten die er steeds weer zijn. Maar ik merk ook hoe de ziekte zich een weg vreet, niet alleen in mijn moeder maar ook in mij, en ik weet dat er na de dag van heel hard werken nog een dag vol taken op me wacht, voordat ik de zorg voor mijn moeder weer overlaat aan anderen.

Op Zinweb E-zine, www.zinweb.nl, januari 2009