Wanneer wordt het écht?

Dat mijn moeder steeds meer steken laat vallen, steeds meer vergeet, af en toe erg in de war is, steeds op en neer loopt tussen agenda, kalender, portemonnee en sleutels, vaak niet weet welke dag het is en welke maand, daaraan ben ik zachtjesaan gewend. De moeder die ik kende, is al lang niet meer, de moeder die er is, heeft mij nodig.

Dementeren? Zelf heeft ze er jarenlang niets van willen weten. Een diagnose? Geen sprake van! ‘Wat héb ik eraan om alles te weten? Ik ben er veel beter aan toe als ik nog niets weet.’ Diep in mijn hart vond ik dat ze gelijk had. Wat heb je aan een diagnose die alleen maar zegt dat het erger en erger wordt en die je geen enkel perspectief biedt? Maar ik vond het moeilijk daar goed mee om te gaan. Wat voor mij in alles duidelijk aanwezig was – en waarbij ik haar graag in alle openheid wilde helpen –, was voor haar onbespreekbaar. Het loslaten van het ouderenplatform ging geruisloos, maar dat ze niet meer als vrijwilligster van de Zonnebloem kon functioneren, vervult haar nu nóg met boosheid en verdriet. Hoewel ze zelf aangaf dat het niet meer ging, voelde ze zich vreselijk aan de kant gezet toen ze bedankt werd met bloemen. ‘Zó erg is het toch niet?’ Hoe vaak heb ik het niet gehoord? Toch was er af en toe geen ontkomen aan, want ik was niet bereid tegen haar te liegen. Er zijn grenzen. Dus zei ik soms tegen haar: ‘Ja, het is wél zo erg, misschien wel erger dan jij denkt.’ Toen het tot haar doordrong dat er echt iets heel belangrijks heel erg mis was, werd ze razend. Daar stond mijn moeder, die ik nog nooit zo boos had meegemaakt, te tieren en te schreeuwen en tegen de foto van mijn al twintig jaar geleden overleden vader te betogen, dat ze dit toch niet verdiend had. Daarna deed ze dan weer hartstochtelijk en dapper haar best om alles nog zoveel mogelijk in het gareel te houden.

Het moment kwam, waarop mijn moeder huisbezoek kreeg van iemand van het ouderenwerk van de GGZ. Die begreep ons allebei en wist gelukkig precies de juiste toon te treffen. Daardoor gingen er deuren open. Letterlijk, want het zou niet de eerste keer zijn dat mijn moeder de deur dichtsloeg voor de neus van een goedbedoelende helper. Maar ook figuurlijk: hij vroeg naar haar kinderen en kleinkinderen, was belangstellend en luisterde echt als ze vertelde, snoerde mij de mond als ik haar te veel wilde helpen, deed kleine testjes met haar over de klok en de tijd en liet haar rekenen. Zij zou zich niet laten kisten, dus ze wist precies op welke dag we leefden en hoe laat het was. En ze rekende helemaal niet slecht. Meer nog: ze vond het wel leuk, die uitdaging om het goed te doen en te laten zien wat ze nog kon. Waar het nog vandaan kwam, ik weet het niet, ze verbaasde me elke keer weer. Toch kwam het moment waarop ze toestemde in een uitgebreidere geheugentest. Toen de man van de GGZ laatst kwam, zei ze hem onomwonden dat het bergaf ging en dat ze niet wist waar het schip zou stranden.

En het is waar, ze zoekt nóg meer naar de spullen die ze al tientallen jaren heeft, trekt kastdeur na kastdeur open, is soms onderweg alweer vergeten wat ze wilde hebben en ze wordt gek van zichzelf en het gezoek. Staat af en toe met een lege blik naar buiten te kijken en zegt op een zeldzaam vertrouwelijk moment, dat ze niet weet waar ze zal eindigen. Dan hebben we het er éven over. Over een paar weken is de test. We zullen zien.

Gepubliceerd in: Denkbeeld, tijdschrift voor psychogeriatrie, juni 2006